• Leren vertrekken met een fiets.
  • Met de fiets aan de hand stappen.
  • Onder begeleiding fietsen in groep in een schoolse context: achter elkaar fietsen.

ZILL-DOELEN

OWru7

Als vaardige voetganger of fietser de verkeersregels kennen en toepassen en de veiligheid van verkeerssituaties in de omgeving inschatten.

OWbc1

Kennismaken met en proeven van een waaier aan bewegingsdomeinen.

MZlb2

Een goede lichaamshouding aannemen.

MZlb4

Evenwicht behouden of herstellen en gecontroleerde aanpassingen maken.

Mzlb6

De voorkeurslichaamszijde, -bewegingsrichting en -bewegingsrotatie aanvoelen en deze efficiënt gebruiken.

Mzrt1

Alleen of samen, een plaats innemen tegenover objecten, ruimteaanduidingen of personen en daarbij rekening houden met de ruimtelijke begrenzingen

MZrt2

De eigen bewegingen aanpassen aan statische en dynamische objecten door af te remmen, te stoppen, te vertragen, te versnellen en/of door van richting te veranderen, al dan niet met een voorwerp.

MZgm1

Balanceren op rijdend of glijdend materiaal.

MZgm2

Een voorwerp in beweging brengen en/of houden.

MZgm9

Voldoende basisvaardigheden beheersen om een bewegingsspel te spelen en daarbij eenvoudige spelideeën kunnen toepassen en slim spelen.

MZgm12

Voldoende kracht, lenigheid, uithouding en snelheid ontwikkelen.

GO!-DOELEN

3.5.9.24

Aangeven dat het veilig is om op de fiets steeds een valhelm te dragen. 

3.5.9.30 

Aangeven dat het veiliger is om over te steken met de fiets aan de hand.

3.5.9.58

Met de fiets uit stilstand vertrekken, sturen en afremmen.

3.5.9.60

Fietsen met voldoende reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie.

6.1.1.1

Verkennen spontaan nieuwe bewegingssituaties.

6.1.1.5

Verleggen hun behendigheidsgrens.

6.1.1.6

Durven eigen bewegingsvormen en behendigheden te tonen.

6.1.1.8

Zijn bereid een opdracht vol te houden en af te werken.

6.1.2.17

Leven veiligheidsafspraken na.

6.2.1.8 

Ontwikkelen oog-hand- en oog-voet-coördinatie.

6.2.2.2

Geven een gepast bewegingsantwoord op eenvoudige speltaken, bewegingsopdrachten, afspraken en regels.

6.2.2.4

Passen verworven bewegingsprincipes toe in andere bewegingssituaties.

6.2.3.12

Zetten gepast hun linker- en rechterhand of -voet in (bijv. actiehand en ondersteunende hand, afstootbeen en zwaaibeen).

6.2.3.24

Handelen juist op aangeven van ruimtebegrippen (positie, afstand, richting).

6.2.4.3

Voeren klein-motorische vaardigheden in verschillende situaties (in alle leergebieden) voldoende nauwkeurig, gedoseerd en ontspannen uit. 

6.2.5.15

Staan of verplaatsen zich met behoud van evenwicht op verschillende manieren in verschillende richtingen met of zonder voorwerpen.

6.2.5.19

Verplaatsen zichzelf of een medeleerling behendig en veilig op rollend en glijdend materiaal, aangepast aan hun leeftijd.

OVSG-DOELEN

Leerplan wereldoriëntatie
Mens 

1.3 Inzicht verwerven in sociale (probleem) situaties.

2 De leerlingen begrijpen dat samenwerken noodzakelijk kan zijn om een bepaald doel te bereiken.

8 De leerlingen kunnen zich voorstellen wat zij (soms ongewild) bij de ander teweegbrengen.

9 De leerlingen weten dat ze rekening moeten houden met de gevolgen van het eigen gedrag, zowel voor zichzelf als voor de andere(n).

Ruimte

12 De leerlingen kunnen handelend rekening houden met een te overbruggen afstand.

Verkeer

1 De leerlingen kunnen zich bewegen binnen een afgebakende ruimte zoals de opdracht voorschrijft.

10 De leerlingen kennen de verkeersregels voor fietsers. Dit betekent dat ze:

10.2 weten wanneer ze wel of niet op een trottoir mogen fietsen.

12 De leerlingen houden ermee rekening dat ze als gebruiker van rollend materiaal meer ruimte nodig hebben dan als voetganger.

13 De leerlingen beschikken als fietser over voldoende reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie om zich zelfstandig en veilig te verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route. Daartoe kunnen ze:

13.1 de fiets langs de rechterzijde op- en afstappen;

13.2 met voldoende stuurvastheid en evenwicht fietsen.

Leerplan Lichamelijke Opvoeding 

ET 1.2 De leerlingen kunnen veiligheidsafspraken naleven.

ET 1.3 De leerlingen kennen de gevaren en risico’s van bewegingssituaties en kunnen deze inschatten en signaleren.

ET 1.4 De leerlingen kennen hun voorkeurhand en -voet en kunnen deze ook efficiënt gebruiken.

ET 1.9 De leerlingen kunnen balanceren op de grond en over diverse soorten toestellen

ET 1.17 De leerlingen beheersen fundamentele bewegingsvaardigheden die nodig zijn om een eenvoudig bewegingsspel zinvol te kunnen spelen in eenvoudige sporten spelsituaties.

ET 1.18 De leerlingen kunnen eenvoudige spelideeën uitvoeren in eenvoudige bewegingsspelen.

ET 1.32 De leerlingen zijn bereid zichzelf vragen te stellen over hun aanpak voor tijdens en na het oplossen van een bewegingsprobleem en willen op basis hiervan een aanpak (bij)sturen.

ET 1.33 De leerlingen kunnen onder verschillende sensorische prikkels die gelijktijdig worden waargenomen de relevante prikkel selecteren.

ET 2.2 De leerlingen ontwikkelen uithouding, kracht, lenigheid, snelheid en spierspanning om de motorische competenties te bereiken.

ET 2.5 De leerlingen kennen mogelijke vormen van rollend en/of glijdend materiaal en weten er veilig mee om te gaan.