• Met de fiets aan de hand stappen.
  • Kunnen controleren of hun fiets in orde is.

ZILL-DOELEN

OWbc1

Kennismaken met en proeven van een waaier aan bewegingsdomeinen.

OWte1

Ervaren, onderzoeken en vaststellen hoe eenvoudige technische systemen gemaakt zijn van grondstoffen, ingrediënten, materialen en/of onderdelen.

OWte3

Eenvoudige bestaande technische systemen uit de omgeving hanteren, begrijpen, vergelijken, (de)monteren, evalueren en onderhouden.

OWru7

Veilig meerijden met de fiets, de auto, de bus, de trein …

MZlb2

Een goede lichaamshouding aannemen.

MZlb4

Evenwicht behouden of herstellen en gecontroleerde aanpassingen maken.

Mzrt1

Op basis van een verbale opdracht of visuele plaatsaanduidingen zoals hoepels, blokjes … individueel een plaats innemen - inschatten hoeveel ruimte het eigen lichaam inneemt.

MZrt2

De eigen bewegingen aanpassen aan statische en dynamische objecten door af te remmen, te stoppen, te vertragen, te versnellen en/of door van richting te veranderen, al dan niet met een voorwerp.

MZgm1

Balanceren op rijdend of glijdend materiaal.

MZgm2

Een voorwerp in beweging brengen en/of houden.

MZgm9

Voldoende basisvaardigheden beheersen om een bewegingsspel te spelen en daarbij eenvoudige spelideeën kunnen toepassen en slim spelen.

GO!-DOELEN

3.3.1.5

Systematisch onderhouden van technische systemen.

3.3.2.1

Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de functie benoemen.

3.3.2.2

Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen een aantal zichtbare onderdelen benoemen.

3.3.2.3

Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de functie van ver­schillende onderdelen verwoorden.

3.3.2.4

Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de specifieke functie van verschillende onderdelen onderzoeken en verwoorden via hanteren, monteren en demonteren.

3.3.2.11

Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen onderzoeken hoe het komt dat ze niet of slecht functioneren. 

3.3.2.12

Aantonen dat materialen nodig zijn om technische systemen te onderhouden

3.5.9.25

Aangeven wat de regels voor een veilige fietsuitrusting zijn.

3.5.9.30 

Aangeven dat het veiliger is om over te steken met de fiets aan de hand.

3.5.9.58

Met de fiets uit stilstand vertrekken, sturen en afremmen.

6.1.1.1

Verkennen spontaan nieuwe bewegingssituaties

6.1.2.17

Leven veiligheidsafspraken na.

6.2.1.8 

Ontwikkelen oog-hand- en oog-voet-coördinatie.

6.2.2.2

Geven een gepast bewegingsantwoord op eenvoudige speltaken, bewegingsopdrachten, afspraken en regels.

6.2.3.12

Zetten gepast hun linker- en rechterhand of -voet in (bijv. actiehand en ondersteunende hand, afstootbeen en zwaaibeen).

6.2.5.15

Staan of verplaatsen zich met behoud van evenwicht op verschillende manieren in verschillende richtingen met of zonder voorwerpen.

OVSG-DOELEN

Leerplan wereldoriëntatie
Mens 

1.3 Inzicht verwerven in sociale (probleem) situaties.

9 De leerlingen weten dat ze rekening moeten houden met de gevolgen van het eigen gedrag, zowel voor zichzelf als voor de andere(n).

Verkeer

1 De leerlingen kunnen zich bewegen binnen een afgebakende ruimte zoals de opdracht voorschrijft.

10 De leerlingen kennen de verkeersregels voor fietsers. Dit betekent dat ze:

10.1 De veilige uitrusting van de fiets kennen;

10.2 weten wanneer ze wel of niet op een trottoir mogen fietsen.

11 De leerlingen kunnen, rekening houdend met de verkeersregels voor fietsers, zich als fietser zelfstandig en veilig verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route. Dit betekent dat ze:

11.1 de veilige uitrusting van hun fiets kunnen controleren.

12 De leerlingen houden ermee rekening dat ze als gebruiker van rollend materiaal meer ruimte nodig hebben dan als voetganger.

13 De leerlingen beschikken als fietser over voldoende reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie om zich zelfstandig en veilig te verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route. Daartoe kunnen ze:

13.1 de fiets langs de rechterzijde op- en afstappen.

Leerplan Lichamelijke Opvoeding 

ET 1.2 De leerlingen kunnen veiligheidsafspraken naleven.

ET 1.3 De leerlingen kennen de gevaren en risico’s van bewegingssituaties en kunnen deze inschatten en signaleren.

ET 1.4 De leerlingen kennen hun voorkeurhand en -voet en kunnen deze ook efficiënt gebruiken.

ET 1.17 De leerlingen beheersen fundamentele bewegingsvaardigheden die nodig zijn om een eenvoudig bewegingsspel zinvol te kunnen spelen in eenvoudige sporten spelsituaties.

ET 1.18 De leerlingen kunnen eenvoudige spelideeën uitvoeren in eenvoudige bewegingsspelen.

ET 1.32 De leerlingen zijn bereid zichzelf vragen te stellen over hun aanpak voor tijdens en na het oplossen van een bewegingsprobleem en willen op basis hiervan een aanpak (bij)sturen.

ET 2.2 De leerlingen ontwikkelen uithouding, kracht, lenigheid, snelheid en spierspanning om de motorische competenties te bereiken.

ET 2.5 De leerlingen kennen mogelijke vormen van rollend en/of glijdend materiaal en weten er veilig mee om te gaan.