Doelen: Verkeerstoets Brons: herhaling & toets afnemen
- De onderstaande verkeersborden kennen:
- Fietssuggestiestrook, parkeerstrook en bushalte herkennen als delen van de openbare weg voor voetgangers en fietsers
- Juist reageren op verkeerslichten en wegmarkeringen: stopstreep, zebrapad en fietspad
- Communiceren via oogcontact en lichaamstaal
- Het verschil kennen tussen reflecterend en fluorescerend materiaal
- Weten waar de dichtstbijzijnde haltes van de Lijn en de NMBS zijn
- Begrijpen dat storend gedrag een bestuurder afleidt en onveilig is
- In- en uitstappen langs de veilige kant van de auto (huizenkant)
- Inzien dat ze als voetganger niet altijd zichtbaar zijn voor bestuurders van grote voertuigen
- Weten dat ze als voetganger goed zichtbaar moeten zijn voor grote voertuigen, door opvallende kledij te dragen en de chauffeur aan te kijken tot die hen gezien heeft
Minimumdoelen
1.1.1 De leerlingen kunnen woorden lezen met behulp van inzicht in de morfologische opbouw.
1.4.5 De leerlingen kunnen aangeboden school-, instructie- en vaktaal hanteren in de vakdisciplines.
3.5.4 De leerlingen kennen licht: rechtlijnige beweging.
6.4.3 De leerlingen kunnen lichaamstaal gebruiken.
8.2.2 De leerlingen kunnen aangereikte invoer- en uitvoerapparaten functioneel gebruiken met inbegrip van basisgebruik van een toetsenbord.
9.1.1 De leerlingen kennen de betekenis van volgende verkeersregels en signalen:
- fietsen op het fietspad rechts in de rijrichting of het voetpad;
- gevaarsborden waaronder A31 en A33;
- voorrangsborden waaronder B5;
- gebodsborden waaronder D1, D7, D10, D11;
- verbodsborden waaronder C3, C11, C19;
- aanwijsborden waaronder F49, F50.
9.1.4 De leerlingen kunnen zich als voetganger en fietser op de openbare weg onder begeleiding verplaatsen en de verkeersregels en signalisaties naleven.
9.1.5 De leerlingen kunnen als voetganger en fietser anticiperen op risicovolle situaties in het verkeer:
- dode hoek.
9.1.14 De leerlingen weten dat het belangrijk is om de eigen grenzen aan te geven en te bewaken en om de grenzen van anderen te respecteren.
ZILL-DOELEN
IVzv4
Specifieke strategieën inzetten om vragen, opdrachten, uitdagingen en problemen efficiënt aan te pakken.
IVoc4
Alleen en met anderen kritisch reflecteren op ervaringen en bevindingen en daaruit leren.
IVgv2
Inschatten hoe gedrags- en omgevingsfactoren de gezondheid en veiligheid beïnvloeden en op basis daarvan, binnen veilige grenzen, risico’s durven nemen
IVgv3
Bereid zijn steun te vragen en/of te geven om de eigen gezondheid en veiligheid, en die van anderen te bewaken.
OWru6
Voor hen bekende plaatsen kunnen terugvinden op een plattegrond of luchtfoto.
OWru7
Als vaardige voetganger of fietser de verkeersregels kennen en toepassen en de veiligheid van verkeerssituaties in de omgeving inschatten.
MZzo1
Gericht en intens waarnemen met de zintuigen
MZzo2
Uit een veelheid van prikkels die prikkels selecteren die er op dat moment toe doen - gericht aandacht geven aan die prikkels en er al dan niet op reageren.
MZrt1
Een plaats innemen ten opzichte van objecten.
MZrt2
De eigen bewegingen aanpassen aan statische en dynamische objecten door af te remmen, te stoppen, te vertragen, te versnellen en/of door van richting te veranderen, al dan niet met een voorwerp.
MEge2
Passende mediamiddelen kiezen, gebruiken en combineren in functie van een beoogd doel.
TOsn1
Een schriftelijke boodschap verwerken.
SErv1
Zich engageren in relaties, daar deugd aan beleven en zich daarover uitdrukken.
GO!-DOELEN
3.1.1.4
In concrete situaties voldoende zelfvertrouwen tonen, gebaseerd op kennis van het eigen kunnen.
3.1.3.27
Aandacht hebben voor de onuitgesproken regels die de interacties binnen een groep typeren en bereid zijn er rekening mee te houden.
3.2.7.16
Illustreren met een eigen voorbeeld dat het nemen van voorzorgen de kans op ongevallen vermindert.
3.5.3.14
De werkelijke ruimte vrij verkennen en terugkeren naar een afgesproken, vooraf verkende plaats in de onmiddellijke schoolomgeving.
3.5.5.7
De voorgestelde elementen identificeren en benoemen op een plattegrond van de onmiddellijke schoolomgeving.
3.5.5.11
Iets of iemand lokaliseren op de plattegrond van de onmiddellijke schoolomgeving.
3.5.9.9
Onder begeleiding veilig een straat met verkeerslichten oversteken.
3.5.9.10
Onder begeleiding veilig een straat oversteken op een zebrapad.
3.5.9.11
Onder begeleiding veilig een straat zonder voorzieningen oversteken.
3.5.9.13
Onder toezicht, zelfstandig en veilig een straat met of zonder voorzieningen oversteken.
3.5.9.14
Onder toezicht, zelfstandig en veilig een kruispunt met verkeerslichten en/of een agent oversteken.
3.5.9.15
Aangeven hoe ze veilig op de berm of het fietspad kunnen stappen als er geen stoep is.
3.5.9.16
Aangeven hoe ze veilig op de rijbaan kunnen stappen als er geen stoep, fietspad of berm is.
3.5.9.22
Onder toezicht met het openbaar vervoer/schoolbus meerijden zonder zichzelf en anderen in gevaar te brengen.
3.5.9.23
Aangeven dat het veiliger is om aan de stoepkant uit de wagen te stappen.
3.5.9.29
Aangeven dat ze rechts op de rijbaan moeten fietsen als er geen fietspad is.
3.5.9.33
Aangeven dat passagiers van een bus of tram bij het uit- of instappen voorrang hebben.
3.5.9.34
Aangeven dat een bus, die de bushalte verlaat, voorrang heeft.
3.5.9.36
Op de fiets hun intenties duidelijk maken (bijv. arm uitsteken en oogcontact zoeken).
3.5.9.40
Aangeven dat voorrang geen synoniem is van veiligheid.
3.5.9.46
In de eigen omgeving plaatsen herkennen waar ze veilig kunnen spelen en waar niet.
3.5.9.47
In de eigen omgeving gevaarlijke verkeerssituaties herkennen en veilige oplossingen aangeven voor het probleem.
3.5.9.51
Aangeven dat het veilig is om overdag fluorescerend materiaal te dragen.
3.5.9.52
Aangeven dat het veilig is om in het donker reflecterend materiaal te dragen.
3.5.9.53
Aangeven dat het gevaarlijk is om over te steken tussen geparkeerde wagens of nabij een heuvel of een bocht.
3.5.9.54
Aangeven dat het veilig is om kort oogcontact te maken met de andere weggebruikers.
3.5.9.55
Rekening houden met de dode hoek van wagens of vrachtwagens.
3.5.9.63
Het meest geschikte vervoersmiddel kiezen voor een bepaalde verplaatsing.
3.5.9.64
Een zinvolle route uitstippelen met het openbaar vervoer.
6.1.1.30
Reflecteren vooraf en/of achteraf op het bewegingsverloop.
6.1.2.2
Zijn bereid om een sfeer van rust te creëren.
6.1.2.17
Leven veiligheidsafspraken na.
6.1.2.18
Schatten de gevaren en risico’s van bewegingssituaties in en signaleren die.
6.2.2.6
Reflecteren op de eigen en andermans aanpak bij het oplossen van een bewegingsprobleem en sturen zo nodig bij.
6.2.3.30
Reageren snel met een eenvoudig bewegingsantwoord op auditieve, visuele en tactiele signalen.
6.2.3.31
Selecteren de relevante prikkel onder verschillende sensorische prikkels die gelijktijdig worden waargenomen.
OVSG-DOELEN
IDW ver1 - B.1 Onder begeleiding veilig op de stoep stappen.
IDW ver1 - B.3 In de omgeving plaatsen herkennen die verkeersveilig zijn om te spelen.
IDW ver1 - B.4 Bij het stappen op de stoep zo ver mogelijk van de straat wegblijven.
IDW ver1 - B.6 Onder begeleiding elementaire verkeersregels toepassen.
IDW ver1 - B.8 Bij afwezigheid van een stoep op de berm of op het fietspad stappen.
IDW ver1 - B.10 Aan verkeerslichten correct oversteken.
IDW ver1 - B.11 De verkeersregels voor fietsers en voetgangers kennen om zich zelfstandig en veilig te kunnen verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route.
IDW ver1 - B.14 De verkeersregels voor fietsers in uiteenlopende situaties verwoorden.
IDW ver1 - B.16 Langs een voor hen vertrouwde route de verkeerstekens, -borden en -regels zelfstandig naleven.
IDW ver2 - B.1 Beseffen dat het verkeer risico's inhoudt.
IDW ver2 - B.2 Een veilige uitrusting dragen vanuit het bewustzijn dat het verkeer risico’s inhoudt.
IDW ver2 - B.4 Hun gedrag aanpassen aan de verkeerssituatie en erover reflecteren.
IDW ver2 - B.9 De betekenis van verkeersinrichtingselementen in de eigen omgeving, zoals verkeersborden en markeringen, verwoorden en ernaar handelen.