• De onderstaande verkeersborden kennen:

Minimumdoelen

1.1.1 De leerlingen kunnen woorden lezen met behulp van inzicht in de morfologische opbouw. 

1.1.7 De leerlingen kunnen verbanden leggen tussen teksten en hun vakspecifieke kennis en voorkennis. 

1.2.9 De leerlingen kunnen kernwoorden, schema's of eenvoudige lijstjes noteren om teksten of mondelinge informatie uit vakdisciplines te onthouden of te ordenen. 

1.3.9 De leerlingen kunnen ideeën, gedachten en verworven inzichten samenhangend formuleren. 

1.3.14 De leerlingen kunnen doelgericht deelnemen aan mondelinge interactievormen zoals dialoog, discussie en groepsgesprek en hierbij de volgende interactiestrategieën toepassen: 

  • inspelen op de inbreng van de gesprekspartner(s); 
  • informatie, argument of mening in het gesprek inbrengen.  

1.4.5 De leerlingen kunnen aangeboden school-, instructie- en vaktaal hanteren in de vakdisciplines.

2.4.2 De leerlingen kennen de volgende begrippen [F]:

  • vlakke figuren: de gelijkzijdige driehoek, de gelijkbenige driehoek, de rechthoekige driehoek, de stomphoekige driehoek, de scherphoekige driehoek, het vierkant, de rechthoek, de ruit, de parallellogram, het trapezium, de vierhoek, de vijfhoek, de zeshoek, de (regelmatige) veelhoek.

2.4.4 De leerlingen kunnen vlakke figuren sorteren op basis van eigenschappen.

2.4.22 De leerlingen kennen de volgende begrippen [F]:

  • de verzameling, de deelverzameling;
  • behoort (niet) tot;
  • sommige, geen enkele;
  • en, of, niet;
  • waar/niet waar.

5.3.1 De leerlingen kennen de volgende begrippen met betrekking tot de principes van de democratische rechtsstaat: verkiezingen, vertegenwoordiging, macht, rechten, plichten, regels, afspraken, gelijkheid.

8.2.2 De leerlingen kunnen aangereikte invoer- en uitvoerapparaten functioneel gebruiken met inbegrip van basisgebruik van een toetsenbord.

9.1.1 De leerlingen kennen de betekenis van volgende verkeersregels en signalen:

  • fietsen op het fietspad rechts in de rijrichting of het voetpad;
  • gevaarsborden waaronder A31 en A33;
  • voorrangsborden waaronder B5;
  • gebodsborden waaronder D1, D7, D10, D11;
  • verbodsborden waaronder C3, C11, C19;
  • aanwijsborden waaronder F49, F50.

9.1.4 De leerlingen kunnen zich als voetganger en fietser op de openbare weg onder begeleiding verplaatsen en de verkeersregels en signalisaties naleven.

9.3.3 De leerlingen kunnen aangeven wat begrepen is en wat onduidelijk is.

ZILL-DOELEN

IVgv2

Inschatten hoe gedrags- en omgevingsfactoren de gezondheid en veiligheid beïnvloeden en op basis daarvan, binnen veilige grenzen, risico’s durven nemen.

OWru7

Als vaardige voetganger of fietser de verkeersregels kennen en toepassen en de veiligheid van verkeerssituaties in de omgeving inschatten.

MZrt2

De eigen bewegingen aanpassen aan statische en dynamische objecten door af te remmen, te stoppen, te vertragen, te versnellen en/of door van richting te veranderen, al dan niet met een voorwerp.

GO!-DOELEN

3.2.7.14

Gangbare pictogrammen in verband met gezondheid en veiligheid herkennen.

3.5.9.1  

De betekenis van verkeersborden voor de fietsers verwoorden.

3.5.9.2

De betekenis van voorrangsborden verwoorden.

3.5.9.3

De betekenis van de aanwijzingsborden verwoorden die voor hen van toepassing zijn.

3.5.9.19

Onder toezicht zich als voetganger zelfstandig, veilig en hoffelijk verplaatsen op een voor hen vertrouwde route door de verkeersregels toe te passen.

3.5.9.26

Aangeven dat ze op het fietspad moeten fietsen.

3.5.9.27

Aangeven dat ze tot de leeftijd van 9 jaar met een kinderfiets op de stoep mogen fietsen.

3.5.9.28

Aangeven dat ze op het fietspad rechts in de rijrichting moeten fietsen.

3.5.9.32

Aangeven dat voetgangers op een zebrapad voorrang hebben.

3.5.9.39

De voorrang van rechts verwoorden.

3.5.9.40

Aangeven dat voorrang geen synoniem is van veiligheid.

6.1.2.17

Leven veiligheidsafspraken na.

OVSG-DOELEN

IDW ver1 - B.6 Onder begeleiding elementaire verkeersregels toepassen.

IDW ver1 - B.11 De verkeersregels voor fietsers en voetgangers kennen om zich zelfstandig en veilig te kunnen verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route.

IDW ver1 - B.14 De verkeersregels voor fietsers in uiteenlopende situaties verwoorden.

IDW ver1 - B.16 Langs een voor hen vertrouwde route de verkeerstekens, -borden en -regels zelfstandig naleven.

IDW ver2 - B.1 Beseffen dat het verkeer risico's inhoudt.

IDW ver2 - B.4 Hun gedrag aanpassen aan de verkeerssituatie en erover reflecteren.

IDW ver2 - B.9 De betekenis van verkeersinrichtingselementen in de eigen omgeving, zoals verkeersborden en markeringen, verwoorden en ernaar handelen.