• Omkijken over de linker- en rechterschouder en daarbij koers blijven houden.
  • Arm uitsteken.
  • In een cirkel rijden.
  • Rekening houden met voetgangers op een zebrapad.
  • Rekening houden met passagiers die uitstappen.
  • Rekening houden met tegen- en achterliggers.
  • Over oneffen terrein rijden.
  • Slalommen op korte afstand.

Minimumdoelen

7.1.2 De leerlingen kunnen in bewegingscontexten motorische basisvaardigheden ontwikkelen, gebruikmakend van diverse toestellen en materialen.
 
7.1.3
De leerlingen kunnen in bewegingscontexten grootmotorische vaardigheden toepassen, waaronder heffen en dragen, klimmen en klauteren, rijden en glijden, sluipen en kruipen, springen en landen, stappen en lopen, werpen, vangen en trappen, zwieren, balanceren en roteren.
 
7.1.4
De leerlingen kunnen in bewegingscontexten de KLUSCE-componenten kracht, lenigheid, uithouding, snelheid, coördinatie en evenwicht gecombineerd gebruiken.

7.1.7 De leerlingen kunnen in bewegingscontexten bewegingen een bepaalde tijd aan een opgelegd tempo volhouden.
 
7.1.8 De leerlingen kunnen in bewegingscontexten bewegingen afstemmen op de ruimte (positie, afstand, richting, bewegingsbaan) in gecontroleerde situaties.
 
7.1.9 De leerlingen kunnen in bewegingscontexten snel en correct reageren op auditieve, visuele en tactiele instructies.

9.1.4 De leerlingen kunnen zich als voetganger en fietser op de openbare weg onder begeleiding verplaatsen en de verkeersregels en signalisaties naleven.

ZILL-DOELEN

IVds1

De onmiddellijke gevolgen (bedoelde en onbedoelde) van een handeling of gebeurtenis uit de eigen leefwereld aantonen.

OWbc1

Kennismaken met en proeven van een waaier aan bewegingsdomeinen.

OWru7

Als vaardige voetganger of fietser de verkeersregels kennen en toepassen en de veiligheid van verkeerssituaties in de omgeving inschatten.

MZlb3

Bewegingsenergie en spierspanning doseren en tot rust komen.

MZlb7

Bewegingen gelijktijdig, opeenvolgend en afwisselend uitvoeren.

MZrt2

De eigen bewegingen en bewegingsrichtingen vlot aanpassen aan de situatie, aan het tempo van een partner of object - kunnen versnellen en vertragen.

MZrt3

Strategisch positie kiezen in functie van de afstand tot lijnen, objecten, personen of in functie van de eigen mogelijkheden.

MZgm1

Balanceren op rijdend of glijdend materiaal.

MZgm9

Voldoende basisvaardigheden beheersen om een bewegingsspel te spelen en daarbij eenvoudige spelideeën kunnen toepassen en slim spelen.

MZgm12

Voldoende kracht, lenigheid, uithouding en snelheid ontwikkelen.

GO!-DOELEN

3.3.1.5

Systematisch onderhouden van technische systemen.

3.3.2.1

Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de functie benoemen.

3.3.2.2

Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen een aantal zichtbare onderdelen benoemen.

3.3.2.3

Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de functie van ver­schillende onderdelen verwoorden.

3.3.2.4

Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de specifieke functie van verschillende onderdelen onderzoeken en verwoorden via hanteren, monteren en demonteren.

3.3.2.11

Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen onderzoeken hoe het komt dat ze niet of slecht functioneren. 

3.3.2.12

Aantonen dat materialen nodig zijn om technische systemen te onderhouden

3.5.9.1

De betekenis van verkeersborden voor de fietsers verwoorden.

3.5.9.2

De betekenis van voorrangsborden verwoorden.

3.5.9.3

De betekenis van de aanwijzingsborden verwoorden die voor hen van toepassing zijn.

3.5.9.25

Aangeven wat de regels voor een veilige fietsuitrusting zijn.

3.5.9.28

Aangeven dat ze op het fietspad rechts in de rijrichting moeten fietsen.

3.5.9.29

Aangeven dat ze rechts op de rijbaan moeten fietsen als er geen fietspad is.

3.5.9.31

Aangeven dat voetgangers en fietsers zwakke weggebruikers zijn.

3.5.9.32

Aangeven dat voetgangers op een zebrapad voorrang hebben.

3.5.9.33

Aangeven dat passagiers van een bus of tram bij het uit- of instappen voorrang heb­ben.

3.5.9.35

Aangeven dat ze voorzichtig moeten zijn aan uitritten en bij kruispunten. 

3.5.9.36

Op de fiets hun intenties duidelijk maken (bijv. arm uitsteken en oogcontact zoeken).

3.5.9.37

Op het verkeersparcours veilig inhalen en voorbij een hindernis fietsen.

3.5.9.38

Op het verkeersparcours veilig links en rechts afslaan met voorsorteren.

3.5.9.39

De voorrang van rechts verwoorden.

3.5.9.40

Aangeven dat voorrang geen synoniem is van veiligheid.

3.5.9.41

Op het verkeersparcours veilig links en rechts afslaan op een kruispunt met of zonder voorrangsborden.

3.5.9.42

Op het verkeersparcours veilig een rotonde met en zonder fietspad oprijden en verlaten.

3.5.9.58

Met de fiets uit stilstand vertrekken, sturen en afremmen. 

3.5.9.59

Een hindernis opmerken en uitwijken in de juiste richting.

3.5.9.60

Fietsen met voldoende reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie.

6.1.1.5

Verleggen hun behendigheidsgrens.

6.1.1.16

Gebruiken spontaan beweging als expressie- en communicatiemiddel.

6.1.1.30

Reflecteren vooraf en/of achteraf op het bewegingsverloop.

6.1.1.31

Reflecteren op de moeilijkheidsgraad van een bewegingsactiviteit.

6.1.2.17

Leven veiligheidsafspraken na.

6.1.2.18

Schatten de gevaren en risico’s van bewegingssituaties in en signaleren die.

6.2.1.1

Ontwikkelen spierkracht via bewegingsopdrachten.

6.2.1.6

Ontwikkelen hun snelheid via bewegingsopdrachten.

6.2.1.7

Bewegen zonder te veel overtollige meebewegingen.

6.2.1.13

Oefenen hun lenigheid via bewegingsopdrachten.

6.2.2.6

Reflecteren op de eigen en andermans aanpak bij het oplossen van een bewegingsprobleem en sturen zo nodig bij.

6.2.2.18

Schatten de gevaren en risico’s van bewegingssituaties in en signaleren die.

6.2.3.24

Handelen juist op aangeven van ruimtebegrippen (positie, afstand, richting).

6.2.3.27

Passen hun beweging aan het tempo van bewegende voorwerpen of personen aan (bijv. even snel als of sneller dan de bal rolt stappen).

6.2.5.15

Staan of verplaatsen zich met behoud van evenwicht op verschillende manieren in verschillende richtingen met of zonder voorwerpen.

6.2.5.19

Verplaatsen zichzelf of een medeleerling behendig en veilig op rollend en glijdend materiaal, aangepast aan hun leeftijd.

OVSG-DOELEN

IDW ver1 - B.11 De verkeersregels voor fietsers en voetgangers kennen om zich zelfstandig en veilig te kunnen verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route.

IDW ver1 - B.12 Onder toezicht zelfstandig en veilig een straat of kruispunt met of zonder voorzieningen oversteken.

IDW ver1 - B.13 Een veilige fietsuitrusting beschrijven en deze op hun eigen en andermans fiets controleren.

IDW ver1 - B.14 De verkeersregels voor fietsers in uiteenlopende situaties verwoorden.

IDW ver1 - B.15 Voldoende fietsbehendigheid (reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie) tonen om zich zelfstandig en veilig langs een vertrouwde route te verplaatsen.

IDW ver1 - B.17 Op de fiets hun geplande manoeuvres duidelijk maken.

IDW ver1 - B.19 Zich als een vaardige fietser gedragen in het verkeer: afslaan naar rechts en links, vlot inhalen en voorbijrijden, kleine hindernissen nemen.

IDW ver2 - B.1 Beseffen dat het verkeer risico's inhoudt.

IDW ver2 - B.4 Hun gedrag aanpassen aan de verkeerssituatie en erover reflecteren.

IDW ver2 - B.7 Bereidheid tonen in hun gedrag om rekening te houden met andere weggebruikers.

IDW ver2 - B.12 De belangrijkste gevolgen van het groeiend autogebruik kennen.