• Als voetganger gevaarlijke situaties herkennen en er veilig op reageren.
  • Op een veilige plaats stappen als er geen voetpad is.
  • Via de rijbaan langs een hindernis stappen die het voetpad volledig verspert.
  • Oversteken op een kruispunt met een agent.
  • Oversteken aan een rustig kruispunt.
  • Gepast reageren op verkeerslichten aan een overweg.
  • De bevelen van een agent herkennen en kunnen opvolgen.
  • Zichzelf en anderen niet in gevaar brengen als voetganger.
  • Beseffen dat ze, vooraleer ze de rijbaan oversteken, als voetganger rechtstreeks oogcontact moeten maken met een bestuurder die wil afslaan.

Minimumdoelen

9.1.1 De leerlingen kennen de betekenis van volgende verkeersregels en signalen:

  • hoe veilig oversteken als er geen voorzieningen zijn.
  • fluitsignaal en armgebaren van een politieagent;
  • handgebaren van een gemachtigd opzichter;
  • waarschuwingssignalen op een spoorwegovergang: knipperende rode lichten en een belgeluid;
  • gevaarsborden waaronder A31 en A33;
  • gebodsborden waaronder D1, D7, D10, D11;
  • verbodsborden waaronder C3, C11, C19;
  • aanwijsborden waaronder F49, F50.

9.1.4 De leerlingen kunnen zich als voetganger en fietser op de openbare weg onder begeleiding verplaatsen en de verkeersregels en signalisaties naleven.

9.1.5 De leerlingen kunnen als voetganger en fietser anticiperen op risicovolle situaties in het verkeer:

  • de dode hoek.

ZILL-DOELEN

IVgv2

Inschatten hoe gedrags- en omgevingsfactoren  de gezondheid en veiligheid beïnvloeden en op basis daarvan, binnen veilige grenzen, risico’s durven nemen.

IVds1

Een handeling, gebeurtenis of actie vanuit de eigen invalshoek beschrijven - deze beschrijving vergelijken met de beschrijving vanuit een andere invalshoek.

IVzv3

Erop gericht zijn het zelfsturend functioneren te verhogen - zelfstandig kunnen functioneren.

OWru7

Als vaardige voetganger of fietser de verkeersregels kennen en toepassen en de veiligheid van verkeerssituaties in de omgeving inschatten.

MZrt2

De eigen bewegingen aanpassen aan statische en dynamische objecten door af te remmen, te stoppen, te vertragen, te versnellen en/of door van richting te veranderen, al dan niet met een voorwerp.

MZrt3

Strategisch positie kiezen in functie van de afstand tot lijnen, objecten, personen of in functie van de eigen mogelijkheden.

SErv1

Ervaren hoe mensen in een groep elkaar nodig hebben - ontdekken hoe men zelf en anderen deel uitmaken van verschillende groepen - ervaren hoe men, afhankelijk van de groep, verschillende rollen opneemt - informele (speel)groepen vormen rond gebeurtenissen van het moment.

GO!-DOELEN

3.1.1.4 

In concrete situaties voldoende zelfvertrouwen tonen, gebaseerd op kennis van het eigen kunnen.

3.2.7.16

Illustreren met een eigen voorbeeld dat het nemen van voorzorgen de kans op ongevallen vermindert. 

3.5.9.2

De betekenis van voorrangsborden verwoorden.

3.5.9.3

De betekenis van de aanwijzingsborden verwoorden die voor hen van toepassing zijn.

3.5.9.13

Onder toezicht, zelfstandig en veilig een straat met of zonder voorzieningen oversteken.

3.5.9.14

Onder toezicht, zelfstandig en veilig een kruispunt met verkeerslichten en/of een agent oversteken.

3.5.9.15

Aangeven hoe ze veilig op de berm of het fietspad kunnen stappen als er geen stoep is.

3.5.9.16

Aangeven hoe ze veilig op de rijbaan kunnen stappen als er geen stoep, fietspad of berm is.

3.5.9.17

Onder toezicht, zelfstandig en veilig een T-kruispunt zonder voorzieningen oversteken.

3.5.9.18

Onder toezicht, zelfstandig en veilig een kruispunt zonder voorzieningen oversteken.

3.5.9.19

Onder toezicht zich als voetganger zelfstandig, veilig en hoffelijk verplaatsen op een voor hen vertrouwde route door de verkeersregels toe te passen.

3.5.9.35

Aangeven dat ze voorzichtig moeten zijn aan uitritten en bij kruispunten.

3.5.9.43

De bevelen van een politieagent begrijpen.

3.5.9.44

Aangeven dat de bevelen van een politieagent gelden boven verkeerslichten, verkeers­lichten boven verkeersborden en verkeersborden boven wegmarkeringen staan.

3.5.9.47

In de eigen omgeving gevaarlijke verkeerssituaties herkennen en veilige oplossingen aangeven voor het probleem.

3.5.9.51

Aangeven dat het veilig is om overdag fluorescerend materiaal te dragen.

3.5.9.52

Aangeven dat het veilig is om in het donker reflecterend materiaal te dragen.

3.5.9.53

Aangeven dat het gevaarlijk is om over te steken tussen geparkeerde wagens of nabij een heuvel of een bocht.

3.5.9.54

Aangeven dat het veilig is om kort oogcontact te maken met de andere weggebruikers.

3.5.9.55

Rekening houden met de dode hoek van wagens of vrachtwagens.

6.1.1.16

Gebruiken spontaan beweging als expressie- en communicatiemiddel.

6.1.1.30

Reflecteren vooraf en/of achteraf op het bewegingsverloop.

6.1.1.31

Reflecteren op de moeilijkheidsgraad van een bewegingsactiviteit.

6.1.2.17

Leven veiligheidsafspraken na.

6.1.2.18

Schatten de gevaren en risico’s van bewegingssituaties in en signaleren die.

OVSG-DOELEN

IDW ver1/ver2 A.86 Veilig verkeersgedrag vertonen als deelnemer aan het verkeer.

IDW ver1 - B.1 Onder begeleiding veilig op de stoep stappen.

IDW ver1 - B.2 Onder begeleiding oversteken op het zebrapad.

IDW ver1 - B.3 In de omgeving plaatsen herkennen die verkeersveilig zijn om te spelen.

IDW ver1 - B.4 Bij het stappen op de stoep zo ver mogelijk van de straat wegblijven.

IDW ver1 - B.5 Tijdens een uitstap bij de groep aansluiten.

IDW ver1 - B.6 Onder begeleiding elementaire verkeersregels toepassen.

IDW ver1 - B.7 Veilig om een hindernis op de stoep heenstappen.

IDW ver1 - B.8 Bij afwezigheid van een stoep op de berm of op het fietspad stappen.

IDW ver1 - B.9 Bij afwezigheid van een stoep, berm of fietspad onder begeleiding aan de linkerzijde van de straat stappen.

IDW ver1 - B.10 Aan verkeerslichten correct oversteken.

IDW ver1 - B.11 De verkeersregels voor fietsers en voetgangers kennen om zich zelfstandig en veilig te kunnen verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route.

IDW ver1 - B.12 Onder toezicht zelfstandig en veilig een straat of kruispunt met of zonder voorzieningen oversteken.

IDW ver1 - B.16 Langs een voor hen vertrouwde route de verkeerstekens, -borden en -regels zelfstandig naleven.

IDW ver1 - B.18 In de schoolomgeving en onder toezicht als voetganger of fietser een omloop op veilige wijze afleggen.

IDW ver2 – B.1 Beseffen dat het verkeer risico's inhoudt.

IDW ver2 - B.2 Een veilige uitrusting dragen vanuit het bewustzijn dat het verkeer risico’s inhoudt.

IDW ver2 - B.4 Hun gedrag aanpassen aan de verkeerssituatie en erover reflecteren.

IDW ver2 - B.6 De veiligste route naar school en terug volgen.

IDW ver2 - B.7 Bereidheid tonen in hun gedrag om rekening te houden met andere weggebruikers.

IDW ver2 - B.8 Gevaarlijke verkeerssituaties in de ruimere schoolomgeving lokaliseren.

IDW ver2 - B.9 De betekenis van verkeersinrichtingselementen in de eigen omgeving, zoals verkeersborden en markeringen, verwoorden en ernaar handelen.

IDW ver2 - B.10 De bevelen van een bevoegd persoon begrijpen en opvolgen.