• Als voetganger gevaarlijke situaties herkennen en er veilig op reageren.
  • Op een veilige plaats stappen als er geen voetpad is.
  • Gepast reageren op verkeerslichten voor fietsers.
  • Gepast reageren op verkeerslichten aan een overweg.
  • De algemene voorrangsregel 'voorrang aan rechts' kennen
    en ernaar handelen.
  • Wegmarkeringen in het echte verkeer: stopstreep, haaientanden, fietsoversteekplaats, fietsopstelvak.
  • De onderstaande verkeersborden herkennen en ernaar handelen:
  • De bevelen van een agent herkennen en kunnen opvolgen.
  • Zichzelf en anderen niet in gevaar brengen als voetganger.
  • Kunnen controleren of hun fiets in orde is.
  • Inzien dat stappen en trappen de beste verplaatsingswijzen zijn voor korte afstanden.
  • Verwoorden van de risico's van afleiding op de fiets.
  • Als voetganger een veilige plaats kiezen op de stoep als er een groot voertuig op de rijbaan staat (ter hoogte van de stuurcabine aan de huizenkant).
  • Beseffen dat ze, vooraleer ze de rijbaan oversteken, als voetganger rechtstreeks oogcontact moeten maken met een bestuurder die wil afslaan.

ZILL-DOELEN

IVzv3

Erop gericht zijn het zelfsturend functioneren te verhogen - zelfstandig kunnen functioneren.

IVzv4

Specifieke strategieën inzetten om vragen, opdrachten, uitdagingen en problemen efficiënt aan te pakken.

IVoc4

Alleen en met anderen kritisch reflecteren op ervaringen en bevindingen en daaruit leren.

IVds1

De complexiteit van gebeurtenissen in de wereld ervaren, vaststellen en uitdrukken welke de gevolgen ervan zijn hier en elders, nu en later.

IVds4

Zorgzaam omgaan met de schepping, zich inzetten voor een leefbare planeet.

IVgv2

Inschatten hoe gedrags- en omgevingsfactoren de gezondheid en veiligheid beïnvloeden en op basis daarvan, binnen veilige grenzen, risico’s durven nemen.

OWru2

Suggesties geven voor het inrichten van de eigen omgeving in functie van vooropgestelde doelen - daarbij rekening houden met aspecten zoals nabijheid, veiligheid, bereikbaarheid en comfort.

OWru7

Als vaardige voetganger of fietser de verkeersregels kennen en toepassen en de veiligheid van verkeerssituaties in de omgeving inschatten.

OWru9

De voor- en nadelen van duurzame en niet-duurzame manieren om mensen, dieren en goederen te verplaatsen vergelijken en illustreren

OWte1

Ervaren, onderzoeken en vaststellen hoe eenvoudige technische systemen gemaakt zijn van grondstoffen, ingrediënten, materialen en/of onderdelen.

OWte3

Eenvoudige bestaande technische systemen uit de omgeving hanteren, begrijpen, vergelijken, (de)monteren, evalueren en onderhouden.

MZrt1

Verschillende objecten ten opzichte van elkaar en ten opzichte van zichzelf een plaats geven.

MZrt2

De eigen bewegingen aanpassen aan statische en dynamische objecten door af te remmen, te stoppen, te vertragen, te versnellen en/of door van richting te veranderen, al dan niet met een voorwerp.

MZrt3

Strategisch positie kiezen in functie van de afstand tot lijnen, objecten, personen of in functie van de eigen mogelijkheden.

SErv1

Ervaren hoe mensen in een groep elkaar nodig hebben - ontdekken hoe men zelf en anderen deel uitmaken van verschillende groepen - ervaren hoe men, afhankelijk van de groep, verschillende rollen opneemt - informele (speel)groepen vormen rond gebeurtenissen van het moment.

GO!-DOELEN

3.1.1.4 

In concrete situaties voldoende zelfvertrouwen tonen, gebaseerd op kennis van het eigen kunnen.

3.2.7.16

Illustreren met een eigen voorbeeld dat het nemen van voorzorgen de kans op ongevallen vermindert. 

3.2.7.26

Door het geven van enkele voorbeelden zeggen wat verslaving is en welke gevolgen hieraan kunnen verbonden zijn.

3.3.1.5

Systematisch onderhouden van technische systemen.

3.3.2.1

Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de functie benoemen.

3.3.2.2

Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen een aantal zichtbare onderdelen benoemen.

3.3.2.3

Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de functie van ver­schillende onderdelen verwoorden.

3.3.2.4

Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de specifieke functie van verschillende onderdelen onderzoeken en verwoorden via hanteren, monteren en demonteren.

3.3.2.11

Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen onderzoeken hoe het komt dat ze niet of slecht functioneren. 

3.3.2.12

Aantonen dat materialen nodig zijn om technische systemen te onderhouden

3.3.5.1

Effecten van technische systemen op het dagelijks leven en de samenleving illustreren. 
Bijv.Mobiliteit: File op de weg – Mijn auto mijn vrijheid.

3.3.5.3

Aangeven dat een technisch systeem dat ze gebruiken nuttig, gevaarlijk en/ of schadelijk kan zijn.

3.5.9.1

De betekenis van verkeersborden voor de fietsers verwoorden.

3.5.9.2

De betekenis van voorrangsborden verwoorden.

3.5.9.3

De betekenis van de aanwijzingsborden verwoorden die voor hen van toepassing zijn.

3.5.9.13

Onder toezicht, zelfstandig en veilig een straat met of zonder voorzieningen oversteken.

3.5.9.14

Onder toezicht, zelfstandig en veilig een kruispunt met verkeerslichten en/of een agent.

3.5.9.15

Aangeven hoe ze veilig op de berm of het fietspad kunnen stappen als er geen stoep is.

3.5.9.16

Aangeven hoe ze veilig op de rijbaan kunnen stappen als er geen stoep, fietspad of berm is.

3.5.9.17

Onder toezicht, zelfstandig en veilig een T-kruispunt zonder voorzieningen oversteken.

3.5.9.18

Onder toezicht, zelfstandig en veilig een kruispunt zonder voorzieningen oversteken.

3.5.9.19

Onder toezicht zich als voetganger zelfstandig, veilig en hoffelijk verplaatsen op een voor hen vertrouwde route door de verkeersregels toe te passen.

3.5.9.25

Aangeven wat de regels voor een veilige fietsuitrusting zijn.

3.5.9.35

Aangeven dat ze voorzichtig moeten zijn aan uitritten en bij kruispunten.

3.5.9.36

Op de fiets hun intenties duidelijk maken (bijv. arm uitsteken en oogcontact zoeken).

3.5.9.37

Op het verkeersparcours veilig inhalen en voorbij een hindernis fietsen.

3.5.9.38

Op het verkeersparcours veilig links en rechts afslaan met voorsorteren.

3.5.9.39

De voorrang van rechts verwoorden.

3.5.9.40

Aangeven dat voorrang geen synoniem is van veiligheid.

3.5.9.41

Op het verkeersparcours veilig links en rechts afslaan op een kruispunt met of zonder voorrangsborden.

3.5.9.42

Op het verkeersparcours veilig een rotonde met en zonder fietspad oprijden en verlaten.

3.5.9.43

De bevelen van een politieagent begrijpen.

3.5.9.44

Aangeven dat de bevelen van een politieagent gelden boven verkeerslichten, verkeers­lichten boven verkeersborden en verkeersborden boven wegmarkeringen staan.

3.5.9.47

In de eigen omgeving gevaarlijke verkeerssituaties herkennen en veilige oplossingen aangeven voor het probleem.

3.5.9.51

Aangeven dat het veilig is om overdag fluorescerend materiaal te dragen.

3.5.9.52

Aangeven dat het veilig is om in het donker reflecterend materiaal te dragen.

3.5.9.53

Aangeven dat het gevaarlijk is om over te steken tussen geparkeerde wagens of nabij een heuvel of een bocht.

3.5.9.54

Aangeven dat het veilig is om kort oogcontact te maken met de andere weggebruikers.

3.5.9.55

Rekening houden met de dode hoek van wagens of vrachtwagens.

3.5.9.60

Fietsen met voldoende reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie.

3.5.9.61

De gevolgen van het groeiend autogebruik aangeven.

3.5.9.62

De voor- en nadelen van mogelijke alternatieven voor de wagen aangeven.

3.5.9.63

Het meest geschikte vervoersmiddel kiezen voor een bepaalde verplaatsing.

6.1.1.16

Gebruiken spontaan beweging als expressie- en communicatiemiddel.

6.1.1.30

Reflecteren vooraf en/of achteraf op het bewegingsverloop.

6.1.1.31

Reflecteren op de moeilijkheidsgraad van een bewegingsactiviteit.

6.1.2.17

Leven veiligheidsafspraken na.

6.1.2.18

Schatten de gevaren en risico’s van bewegingssituaties in en signaleren die.

6.2.5.19

Verplaatsen zichzelf of een medeleerling behendig en veilig op rollend en glijdend materiaal, aangepast aan hun leeftijd.

OVSG-DOELEN

Leerplan wereldoriëntatie
Maatschappij 

1.5 Reclame: 

29 De leerlingen weten dat reclame in het straatbeeld en in de media een vaste plaats en functie verworven heeft.

3.1 Regels en afspraken 

5 De leerlingen kunnen met concrete voorbeelden illustreren dat mensen die samenleven zich organiseren via regels waaraan iedereen zich moet houden.

6 De leerlingen weten dat er mensen zijn die waken over het naleven van regels binnen elke samenleving.

Mens 

1.3 Inzichten verwerven in sociale (probleem) situaties. 

3 De leerlingen beseffen dat regels en afspraken situatiegebonden kunnen zijn.

6 De leerlingen kennen verschillende bedoelingen en functies van verbale en non- verbale uitdrukkingsmiddelen.

7 De leerlingen kunnen mogelijke oorzaken aanduiden van bepaalde gedragingen.

9 De leerlingen weten dat ze rekening moeten houden met de gevolgen van het eigen gedrag, zowel voor zichzelf als voor de andere(n).

Ruimte 

12 De leerlingen kunnen handelend rekening houden met een te overbruggen afstand.

27 De leerlingen maken gebruik van de gekende pictogrammen en symbolen in een niet- vertrouwde omgeving.

Verkeer 

2 De leerlingen herkennen in de eigen omgeving de plaatsen waar ze veilig kunnen spelen en waar niet.

3 De leerlingen beseffen dat het verkeer risico's inhoudt. Dit tonen ze door:

3.1 op het trottoir zo ver mogelijk van de rijbaan te stappen;

3.2 bij de groep aan te sluiten;

3.3 niet bruusk te reageren;

3.4 aan een bekende volwassene hulp te vragen om over te steken;

3.5 reflecterend materiaal te dragen in passende omstandigheden;

3.6 te stoppen aan de stoeprand alvorens over te steken;

3.7 de straat haaks over te steken;

3.8 niet te rennen tijdens het oversteken;

3.9 rond te kijken en te luisteren om een verkeerssituatie op te nemen;

3.10 onder begeleiding in groep veilig over te steken.

4 De leerlingen kunnen als voetganger onder begeleiding elementaire verkeersregels toepassen zoals:

4.1 op het trottoir te blijven;

4.2 oversteken op een zebrapad;

4.4 bij het zien van verkeerstekens hun gedrag aanpassen.

5 De leerlingen kunnen de principes van preventief voetgangersgedrag en de betreffende verkeersregels in concrete verkeerssituaties toepassen. Dit tonen ze door:

5.1 op de juiste wijze om een hindernis op het trottoir heen te stappen; 

5.2 bij afwezigheid van een trottoir op de berm of op het fietspad te stappen; 

5.3 bij afwezigheid van een trottoir, berm of fietspad links van de rijbaan te stappen;

5.4 een kruispunt met een bevoegd persoon correct over te steken;

5.5 een kruispunt met verkeerslichten correct over te steken; 

5.6 een T-kruispunt correct over te steken; 

5.7 een kruispunt zonder voorzieningen correct over te steken;

5.8 binnen een afstand van 30 m op een zebrapad over te steken;

5.9 hun gedrag aan te passen aan de verkeersregels voor voetgangers; 

5.10 best niet over te steken 
- tussen geparkeerde auto's, 
- nabij een bocht, 
- nabij een helling, 
maar indien nodig, dit toch correct uit te voeren.

6 De leerlingen kunnen langs de veiligste weg naar school komen en terug huiswaarts keren.

7 De leerlingen kunnen de schoolomgeving aan de hand van een maquette bespreken naar problemen, mogelijke oplossingen en adequaat verkeersgedrag.

8 De leerlingen kunnen de gevaarlijke verkeerssituaties in de ruimere schoolomgeving lokaliseren.

9 De leerlingen kunnen onder voldoende toezicht een omloop voor voetgangers in de schoolomgeving foutloos afleggen, rekening houdend met de remweg van de auto's, de weersomstandigheden en het gedrag van andere verkeersdeelnemers.

10 De leerlingen kennen de verkeersregels voor fietsers. Dit betekent dat ze:

10.1 De veilige uitrusting van de fiets kennen;

10.3 Begrippen zoals fietsstrook, rijstrook, voorsorteren ... in de juiste betekenis gebruiken;

10.4 verkeerstekens voor fietsers begrijpen;

10.5 de algemene voorrangsregel kennen;

10.7 weten hoe ze een kruispunt met de fiets moeten oversteken;

10.8 de voorrangsregels bij een pad of aardeweg kennen;

10.10 De bevelen van een bevoegd persoon begrijpen.

11 De leerlingen kunnen, rekening houdend met de verkeersregels voor fietsers, zich als fietser zelfstandig en veilig verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route. Dit betekent dat ze: 

11.1 de veilige uitrusting van hun fiets kunnen controleren.

11.3 hun rijgedrag kunnen aanpassen aan de verkeerstekens;

11.4 de algemene voorrangsregel kunnen toepassen;

11.5 de voorrangsregel op een kruispunt kunnen toepassen;

11.6 een kruispunt kunnen oversteken;

11.7 de voorrangsregels bij een pad of aardeweg correct kunnen toepassen;

11.9 Hu n fietsgedrag aanpassen aan de bevelen van een bevoegd persoon.

16 De leerlingen kennen de belangrijkste gevolgen van het groeiende autogebruik.

17 De leerlingen kunnen de voor- en nadelen van mogelijke alternatieven voor het groeiende autogebruik vergelijken.

Leerplan Lichamelijke Opvoeding

ET 1.2 De leerlingen kunnen veiligheidsafspraken naleven.

ET 1.3 De leerlingen kennen de gevaren en risico’s van bewegingssituaties en kunnen deze inschatten en signaleren.

ET 1.15 De leerlingen kunnen hun loopstijl en -tempo aanpassen aan de afstand.ET 1.32 De leerlingen zijn bereid zichzelf vragen te stellen over hun aanpak voor tijdens en na het oplossen van een bewegingsprobleem en willen op basis hiervan een aanpak (bij)sturen.

ET 1.32 De leerlingen zijn bereid zichzelf vragen te stellen over hun aanpak voor tijdens en na het oplossen van een bewegingsprobleem en willen op basis hiervan een aanpak (bij)sturen.

ET 1.33 De leerlingen kunnen onder verschillende sensorische prikkels die gelijktijdig worden waargenomen de relevante prikkel selecteren.