Doelen: De Grote Verkeerstoets: herhaling & toets afnemen
- Fietssuggestiestrook, parkeerstrook en bushalte herkennen als delen van de openbare weg voor voetgangers en fietsers
- Juist reageren op verkeerslichten en wegmarkeringen: stopstreep, zebrapad en fietspad
- Juist reageren op deze wegmarkeringen: haaientanden, fietsoversteekplaats, fietsopstelvak
- Controleren of hun fiets in orde is
- Inzien dat wandelen en fietsen de beste keuzes zijn voor korte verplaatsingen
- Zichzelf en anderen niet in gevaar brengen als voetganger
- De aanwijzingen van een gemachtigd opzichter en een agent herkennen en correct opvolgen
- Fietsen in een beschermde omgeving: rechts op de rijbaan rijden
- De algemene voorrangsregel 'voorrang van rechts' kennen en toepassen
- Deze verkeersborden kennen:
- Als voetganger een veilige plaats kiezen op de stoep als er een groot voertuig op de rijbaan staat
- Als voetganger oogcontact maken met een bestuurder die wil afslaan, en wachten op bevestiging van de bestuurder, vooraleer over te steken
- Weten dat ze als fietser altijd achter een groot voertuig moeten blijven
- Kunnen uitleggen waarom chauffeurs soms afgeleid zijn
Minimumdoelen
3.2.4 De leerlingen weten dat mensen een positieve en negatieve impact kunnen hebben op het ecosysteem.
3.5.4 De leerlingen kennen licht: reflecteren, absorberen en doorlaten van licht.
3.7.5 De leerlingen kennen het belang van het onderhouden en herstellen van technische systemen.
3.7.6 De leerlingen kunnen basisonderhoud en kleine herstellingen uitvoeren.
3.7.7 De leerlingen kennen de volgende begrippen: het tandwiel, de riem, de ketting, de hefboom, de katrol, het technische systeem, de vormgeving, het design.
3.7.8 De leerlingen kennen belangrijke mechanische overbrengingen: tandwielen, riemen en kettingen, hefbomen, katrollen.
8.2.1 De leerlingen kunnen doelgericht invoer- en uitvoerapparaten gebruiken en instellen met inbegrip van vlot gebruik van een toetsenbord.
9.1.1 De leerlingen kennen de betekenis van volgende verkeersregels en signalen:
- voetgangers op het zebrapad hebben voorrang;
- passagiers van een bus of tram hebben bij het uit- of instappen voorrang;
- een bus, die de bushalte verlaat, heeft voorrang;
- de algemene voorrangsregel ‘voorrang van rechts’;
- de wegmarkeringen: stopstreep, haaientanden, fietsoversteekplaats, fietsopstelvlak;
- gevaarsborden waaronder A21, A41, A47;
- voorrangsborden waaronder B1, B9, B11, B15a, B17, B19, B21;
- gebodsborden waaronder D1a, D1b, D5;
- verbodsborden waaronder C1, C31b;
- aanwijsborden waaronder F14, F45, F111, F113;
- onderborden betreffende fietsen en bromfietsen waaronder M2, M5bis.
9.1.5 De leerlingen kunnen gevarenpictogrammen van materialen en substanties en veiligheidsvoorschriften naleven.
ZILL-DOELEN
IVzv2
Wat men in een bepaalde situatie heeft geleerd, op een voldoende flexibele wijze aanwenden in nieuwe situaties toepassen (transfer leggen) - aangeleerde concepten inzetten bij analyse van nieuwe ervaringen en situaties.
IVzv3
Erop gericht zijn het zelfsturend functioneren te verhogen - zelfstandig kunnen functioneren.
IVzv4
Specifieke strategieën inzetten om vragen, opdrachten, uitdagingen en problemen efficiënt aan te pakken.
IVoc4
Alleen en met anderen kritisch reflecteren op ervaringen en bevindingen en daaruit leren.
IVgv2
Inschatten hoe gedrags- en omgevingsfactoren de gezondheid en veiligheid beïnvloeden en op basis daarvan, binnen veilige grenzen, risico’s durven nemen.
IVds1
De onmiddellijke gevolgen van eigen handelingen op de omgeving en op anderen ervaren.
OWru1
Ervaren en vaststellen hoe de beleving van een ruimte mee bepaald worden door de inrichting ervan, omstandigheden en persoonlijk aanvoelen.
OWru7
Als vaardige voetganger of fietser de verkeersregels kennen en toepassen en de veiligheid van verkeerssituaties in de omgeving inschatten
MZrt2
De eigen bewegingen en bewegingsrichtingen vlot aanpassen in steeds complexere bewegingssituaties zoals in spelvormen en in het verkeer.
MZrt3
Strategisch positie kiezen in functie van de afstand tot lijnen, objecten, personen of in functie van de eigen mogelijkheden.
MZgm1
Balanceren op rijdend en glijdend materiaal.
SEiv1
Zich inleven in anderen, andere standpunten en situaties, zonder de eigen identiteit te verliezen.
GO!-DOELEN
3.1.1.4
In concrete situaties voldoende zelfvertrouwen tonen, gebaseerd op kennis van het eigen kunnen.
3.2.7.16
Illustreren met een eigen voorbeeld dat het nemen van voorzorgen de kans op ongevallen vermindert.
3.2.7.26
Door het geven van enkele voorbeelden zeggen wat verslaving is en welke gevolgen hieraan kunnen verbonden zijn.
3.3.5.1
Effecten van technische systemen op het dagelijks leven en de samenleving illustreren.
3.3.5.3
Aangeven dat een technisch systeem dat ze gebruiken nuttig, gevaarlijk en/ of schadelijk kan zijn.
3.5.9.1
De betekenis van verkeersborden voor de fietsers verwoorden.
3.5.9.2
De betekenis van voorrangsborden verwoorden.
3.5.9.3
De betekenis van de aanwijzingsborden verwoorden die voor hen van toepassing zijn.
3.5.9.17
Onder toezicht, zelfstandig en veilig een T-kruispunt zonder voorzieningen oversteken.
3.5.9.18
Onder toezicht, zelfstandig en veilig een kruispunt zonder voorzieningen oversteken.
3.5.9.19
Onder toezicht zich als voetganger zelfstandig, veilig en hoffelijk verplaatsen op een voor hen vertrouwde route door de verkeersregels toe te passen.
3.5.9.28
Aangeven dat ze op het fietspad rechts in de rijrichting moeten fietsen.
3.5.9.29
Aangeven dat ze rechts op de rijbaan moeten fietsen als er geen fietspad is.
3.5.9.36
Op de fiets hun intenties duidelijk maken (bijv. arm uitsteken en oogcontact zoeken).
3.5.9.39
De voorrang van rechts verwoorden.
3.5.9.40
Aangeven dat voorrang geen synoniem is van veiligheid.
3.5.9.41
Op het verkeersparcours veilig links en rechts afslaan op een kruispunt met of zonder voorrangsborden.
3.5.9.42
Op het verkeersparcours veilig een rotonde met en zonder fietspad oprijden en verlaten.
3.5.9.45
Onder toezicht zich als fietser zelfstandig, veilig en hoffelijk verplaatsen op een voor hen vertrouwde route door de verkeersregels toe te passen.
3.5.9.54
Aangeven dat het veilig is om kort oogcontact te maken met de andere weggebruikers.
3.5.9.55
Rekening houden met de dode hoek van wagens of vrachtwagens.
3.5.9.60
Fietsen met voldoende reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie.
6.1.1.5
Verleggen hun behendigheidsgrens.
6.1.1.16
Gebruiken spontaan beweging als expressie- en communicatiemiddel.
6.1.1.30
Reflecteren vooraf en/of achteraf op het bewegingsverloop.
6.1.1.31
Reflecteren op de moeilijkheidsgraad van een bewegingsactiviteit.
6.1.2.17
Leven veiligheidsafspraken na.
6.1.2.18
Schatten de gevaren en risico’s van bewegingssituaties in en signaleren die.
6.2.5.19
Verplaatsen zichzelf of een medeleerling behendig en veilig op rollend en glijdend materiaal, aangepast aan hun leeftijd.
OVSG-DOELEN
IDW ver1/ver2 - A.86 Veilig verkeersgedrag vertonen als deelnemer aan het verkeer.
IDW ver1 - B.4 Bij het stappen op de stoep zo ver mogelijk van de straat wegblijven.
IDW ver1 - B.11 De verkeersregels voor fietsers en voetgangers kennen om zich zelfstandig en veilig te kunnen verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route.
IDW ver1 - B.12 Onder toezicht zelfstandig en veilig een straat of kruispunt met of zonder voorzieningen oversteken.
IDW ver1 - B.13 Een veilige fietsuitrusting beschrijven en deze op hun eigen en andermans fiets controleren.
IDW ver1 - B.14 De verkeersregels voor fietsers in uiteenlopende situaties verwoorden.
IDW ver1 - B.15 Voldoende fietsbehendigheid (reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie) tonen om zich zelfstandig en veilig langs een vertrouwde route te verplaatsen.
IDW ver1 - B.16 Langs een voor hen vertrouwde route de verkeerstekens, -borden en -regels zelfstandig naleven.
IDW ver1 - B.17 Op de fiets hun geplande manoeuvres duidelijk maken.
IDW ver1 - B.18 In de schoolomgeving en onder toezicht als voetganger of fietser een omloop op veilige wijze afleggen.
IDW ver1 - B.19 Zich als een vaardige fietser gedragen in het verkeer: afslaan naar rechts en links, vlot inhalen en voorbijrijden, kleine hindernissen nemen.
IDW ver2 - B.1 Beseffen dat het verkeer risico's inhoudt.
IDW ver2 - B.4 Hun gedrag aanpassen aan de verkeerssituatie en erover reflecteren.
IDW ver2 - B.7 Bereidheid tonen in hun gedrag om rekening te houden met andere weggebruikers.
IDW ver2 - B.9 De betekenis van verkeersinrichtingselementen in de eigen omgeving, zoals verkeersborden en markeringen, verwoorden en ernaar handelen.
IDW ver2 - B.10 De bevelen van een bevoegd persoon begrijpen en opvolgen.
IDW ver2 - B.11 Rekening houden met de dode hoek van vrachtwagens en auto’s.