• Fietsen in een beschermde omgeving:
    • rechts op de rijbaan rijden
    • langs een hindernis rijden
    • links en rechts afslaan
    • voorrang verlenen 
  • De algemene voorrangsregel 'voorrang van rechts' kennen en toepassen
  • Als fietser rekening houden met voetgangers op een zebrapad, passagiers die uitstappen en tegenliggers/achterliggers
  • Deze verkeersborden kennen:
  • Zich als fietser verantwoordelijk gedragen en zichzelf of anderen niet in gevaar brengen
  • Als fietser altijd achter een groot voertuig blijven
  • Rekening houden met mogelijke afleiding van chauffeurs in het verkeer
  • De gevaren en aandachtspunten rond de dode hoek toepassen op andere voertuigtypes

Minimumdoelen

7.1.1 De leerlingen kunnen in bewegingscontexten motorische basisvaardigheden beheersen en in combinatie uitvoeren, gebruikmakend van diverse toestellen en materialen.

7.1.2 De leerlingen kunnen in bewegingscontexten grootmotorische vaardigheden toepassen waaronder heffen en dragen, klimmen en klauteren, rijden en glijden, sluipen en kruipen, springen en landen, stappen en lopen, werpen, vangen en trappen, zwieren, balanceren en roteren in complexere bewegingssituaties.

7.1.3 De leerlingen kunnen in bewegingscontexten de KLUSCE-componenten kracht, lenigheid, uithouding, snelheid, coördinatie, evenwicht voldoende lang toepassen (conform de bewegingsdriehoek).

7.1.8 De leerlingen kunnen in bewegingscontexten bewegingen afstemmen op de ruimte (positie, afstand, richting, bewegingsbaan) in onvoorspelbare spelsituaties.

9.1.1 De leerlingen kennen de betekenis van volgende verkeersregels en signalen:

  • voetgangers op het zebrapad hebben voorrang;
  • passagiers van een bus of tram hebben bij het uit- of instappen voorrang;
  • een bus, die de bushalte verlaat, heeft voorrang;
  • de algemene voorrangsregel ‘voorrang van rechts’;
  • de wegmarkeringen: stopstreep, haaientanden, fietsoversteekplaats, fietsopstelvlak;
  • gevaarsborden waaronder A21, A41, A47;
  • voorrangsborden waaronder B1, B9, B11, B15a, B17, B19, B21;
  • gebodsborden waaronder D1a, D1b, D5;
  • verbodsborden waaronder C1, C31b;
  • aanwijsborden waaronder F14, F45, F111, F113;
  • onderborden betreffende fietsen en bromfietsen waaronder M2, M5bis.

ZILL-DOELEN

IVzv4

Specifieke strategieën inzetten om vragen, opdrachten, uitdagingen en problemen efficiënt aan te pakken.

IVoc4

Alleen en met anderen kritisch reflecteren op ervaringen en bevindingen en daaruit leren.

IVds1

De onmiddellijke gevolgen van eigen handelingen op de omgeving en op anderen ervaren.

OWru7

Als vaardige voetganger of fietser de verkeersregels kennen en toepassen en de veiligheid van verkeerssituaties in de omgeving inschatten.

MZgm1

Balanceren op rijdend en glijdend materiaal.

MZrt2

De eigen bewegingen aanpassen aan statische en dynamische objecten door af te remmen, te stoppen, te vertragen, te versnellen en/of door van richting te veranderen, al dan niet met een voorwerp.

MZrt3

Strategisch positie kiezen in functie van de afstand tot lijnen, objecten, personen of in functie van de eigen mogelijkheden.

GO!-DOELEN

3.2.7.16

Illustreren met een eigen voorbeeld dat het nemen van voorzorgen de kans op ongevallen vermindert.

3.5.9.1

De betekenis van verkeersborden voor de fietsers verwoorden.

3.5.9.2

De betekenis van voorrangsborden verwoorden.

3.5.9.3

De betekenis van de aanwijzingsborden verwoorden die voor hen van toepassing zijn.

3.5.9.28

Aangeven dat ze op het fietspad rechts in de rijrichting moeten fietsen.

3.5.9.29

Aangeven dat ze rechts op de rijbaan moeten fietsen als er geen fietspad is.

3.5.9.36

Op de fiets hun intenties duidelijk maken (bijv. arm uitsteken en oogcontact zoeken).

3.5.9.38

Op het verkeersparcours veilig links en rechts afslaan.

3.5.9.39

De voorrang van rechts verwoorden.

3.5.9.40

Aangeven dat voorrang geen synoniem is van veiligheid.

3.5.9.41

Op het verkeersparcours veilig links en rechts afslaan op een kruispunt met of zonder voorrangsborden.

3.5.9.42

Op het verkeersparcours veilig een rotonde met en zonder fietspad oprijden en verlaten.

3.5.9.45

Onder toezicht zich als fietser zelfstandig, veilig en hoffelijk verplaatsen op een voor hen vertrouwde route door de verkeersregels toe te passen.

3.5.9.54

Aangeven dat het veilig is om kort oogcontact te maken met de andere weggebruikers.

3.5.9.55

Rekening houden met de dode hoek van wagens of vrachtwagens.

3.5.9.60

Fietsen met voldoende reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie.

6.1.1.5

Verleggen hun behendigheidsgrens.

6.1.1.16

Gebruiken spontaan beweging als expressie- en communicatiemiddel.

6.1.1.30

Reflecteren vooraf en/of achteraf op het bewegingsverloop.

6.1.1.31

Reflecteren op de moeilijkheidsgraad van een bewegingsactiviteit.

6.1.2.17

Leven veiligheidsafspraken na.

6.2.2.18

Schatten de gevaren en risico’s van bewegingssituaties in en signaleren die.

6.2.5.19

Verplaatsen zichzelf of een medeleerling behendig en veilig op rollend en glijdend materiaal, aangepast aan hun leeftijd.

OVSG-DOELEN

IDW ver1/ver2 - A.86 Veilig verkeersgedrag vertonen als deelnemer aan het verkeer.

IDW ver1 - B.11 De verkeersregels voor fietsers en voetgangers kennen om zich zelfstandig en veilig te kunnen verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route. 

IDW ver1 - B.12 Onder toezicht zelfstandig en veilig een straat of kruispunt met of zonder voorzieningen oversteken.

IDW ver1 - B.13 Een veilige fietsuitrusting beschrijven en deze op hun eigen en andermans fiets controleren.

IDW ver1 - B.14 De verkeersregels voor fietsers in uiteenlopende situaties verwoorden.

IDW ver1 - B.15 Voldoende fietsbehendigheid (reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie) tonen om zich zelfstandig en veilig langs een vertrouwde route te verplaatsen.

IDW ver1 - B.16 Langs een voor hen vertrouwde route de verkeerstekens, -borden en -regels zelfstandig naleven.

IDW ver1 - B.17 Op de fiets hun geplande manoeuvres duidelijk maken.

IDW ver1 - B.18 In de schoolomgeving en onder toezicht als voetganger of fietser een omloop op veilige wijze afleggen.

IDW ver1 - B.19 Zich als een vaardige fietser gedragen in het verkeer: afslaan naar rechts en links, vlot inhalen en voorbijrijden, kleine hindernissen nemen.

IDW ver2 - B.1 Beseffen dat het verkeer risico's inhoudt.

IDW ver2 - B.4 Hun gedrag aanpassen aan de verkeerssituatie en erover reflecteren.

IDW ver2 - B.7 Bereidheid tonen in hun gedrag om rekening te houden met andere weggebruikers.

IDW ver2 - B.9 De betekenis van verkeersinrichtingselementen in de eigen omgeving, zoals verkeersborden en markeringen, verwoorden en ernaar handelen.

IDW ver2 - B.10 De bevelen van een bevoegd persoon begrijpen en opvolgen.