Doelen: Lesfiche Fietsquiz
- De algemene voorrangsregel 'voorrang van rechts' kennen en toepassen
- Deze verkeersborden kennen:
- De juiste plaats op de weg kennen voor voortbewegingstoestellen
- Weten dat ze als fietser altijd achter een groot voertuig moeten blijven
Minimumdoelen
1.1.1 De leerling kan onbekende woorden lezen met behulp van inzicht in de morfologische opbouw en kennis van leenwoorden.
1.1.4 De leerling kan verbanden leggen tussen teksten en zijn/haar vakspecifieke kennis en voorkennis.
9.1.1 De leerlingen kennen de betekenis van volgende verkeersregels en signalen:
- voetgangers op het zebrapad hebben voorrang;
- passagiers van een bus of tram hebben bij het uit- of instappen voorrang;
- een bus, die de bushalte verlaat, heeft voorrang;
- de algemene voorrangsregel ‘voorrang van rechts’;
- de wegmarkeringen: stopstreep, haaientanden, fietsoversteekplaats, fietsopstelvlak.
9.3.5 De leerlingen kunnen een toegewezen rol binnen een groepswerk doelgericht invullen.
ZILL-DOELEN
IVds1
De onmiddellijke gevolgen van eigen handelingen op de omgeving en op anderen ervaren.
IVgv2
Inschatten hoe gedrags- en omgevingsfactoren de gezondheid en veiligheid beïnvloeden en op basis daarvan, binnen veilige grenzen, risico’s durven nemen.
OWru7
Als vaardige voetganger of fietser de verkeersregels kennen en toepassen en de veiligheid van verkeerssituaties in de omgeving inschatten.
MZgm1
Balanceren op rijdend en glijdend materiaal.
MZrt2
De eigen bewegingen en bewegingsrichtingen vlot aanpassen in steeds complexere bewegingssituaties zoals in spelvormen en in het verkeer.
MZrt3
Strategisch positie kiezen in functie van de afstand tot lijnen, objecten, personen of in functie van de eigen mogelijkheden.
SErv1
Zich engageren in relaties, daar deugd aan beleven en zich daarover uitdrukken.
SErv3
Zich samen verantwoordelijk voelen voor iets - gezamenlijke doelen bepalen en nastreven - groep vormen en blijven, ook bij eventuele strubbelingen - bij de samenwerking gedrag en taal op elkaar afstemmen.
GO!-DOELEN
3.2.7.16
Illustreren met een eigen voorbeeld dat het nemen van voorzorgen de kans op ongevallen vermindert.
3.5.9.1
De betekenis van verkeersborden voor de fietsers verwoorden.
3.5.9.2
De betekenis van voorrangsborden verwoorden.
3.5.9.3
De betekenis van de aanwijzingsborden verwoorden die voor hen van toepassing zijn.
3.5.9.28
Aangeven dat ze op het fietspad rechts in de rijrichting moeten fietsen.
3.5.9.29
Aangeven dat ze rechts op de rijbaan moeten fietsen als er geen fietspad is.
3.5.9.36
Op de fiets hun intenties duidelijk maken (bijv. arm uitsteken en oogcontact zoeken).
3.5.9.37
Op het verkeersparcours veilig inhalen en voorbij een hindernis fietsen.
3.5.9.38
Op het verkeersparcours veilig links en rechts afslaan.
3.5.9.39
De voorrang van rechts verwoorden.
3.5.9.40
Aangeven dat voorrang geen synoniem is van veiligheid.
3.5.9.41
Op het verkeersparcours veilig links en rechts afslaan op een kruispunt met of zonder voorrangsborden.
3.5.9.42
Op het verkeersparcours veilig een rotonde met en zonder fietspad oprijden en verlaten.
3.5.9.45
Onder toezicht zich als fietser zelfstandig, veilig en hoffelijk verplaatsen op een voor hen vertrouwde route door de verkeersregels toe te passen.
3.5.9.54
Aangeven dat het veilig is om kort oogcontact te maken met de andere weggebruikers.
3.5.9.55
Rekening houden met de dode hoek van wagens of vrachtwagens.
3.5.9.59
Een hindernis opmerken en uitwijken in de juiste richting.
3.5.9.60
Fietsen met voldoende reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie.
6.1.1.5
Verleggen hun behendigheidsgrens.
6.1.1.16
Gebruiken spontaan beweging als expressie- en communicatiemiddel.
6.1.1.30
Reflecteren vooraf en/of achteraf op het bewegingsverloop.
6.1.1.31
Reflecteren op de moeilijkheidsgraad van een bewegingsactiviteit.
6.1.2.17
Leven veiligheidsafspraken na.
6.1.2.18
Schatten de gevaren en risico’s van bewegingssituaties in en signaleren die.
6.2.5.19
Verplaatsen zichzelf of een medeleerling behendig en veilig op rollend en glijdend materiaal, aangepast aan hun leeftijd.
OVSG-DOELEN
IDW ver1/ver2 - A.86 Veilig verkeersgedrag vertonen als deelnemer aan het verkeer.
IDW ver1 - B.11 De verkeersregels voor fietsers en voetgangers kennen om zich zelfstandig en veilig te kunnen verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route.
IDW ver1 - B.12 Onder toezicht zelfstandig en veilig een straat of kruispunt met of zonder voorzieningen oversteken.
IDW ver1 - B.13 Een veilige fietsuitrusting beschrijven en deze op hun eigen en andermans fiets controleren.
IDW ver1 - B.14 De verkeersregels voor fietsers in uiteenlopende situaties verwoorden.
IDW ver1 - B.15 Voldoende fietsbehendigheid (reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie) tonen om zich zelfstandig en veilig langs een vertrouwde route te verplaatsen.
IDW ver1 - B.16 Langs een voor hen vertrouwde route de verkeerstekens, -borden en -regels zelfstandig naleven.
IDW ver1 - B.17 Op de fiets hun geplande manoeuvres duidelijk maken.
IDW ver1 - B.18 In de schoolomgeving en onder toezicht als voetganger of fietser een omloop op veilige wijze afleggen.
IDW ver1 - B.19 Zich als een vaardige fietser gedragen in het verkeer: afslaan naar rechts en links, vlot inhalen en voorbijrijden, kleine hindernissen nemen.
IDW ver2 - B.1 Beseffen dat het verkeer risico's inhoudt.
IDW ver2 - B.4 Hun gedrag aanpassen aan de verkeerssituatie en erover reflecteren.
IDW ver2 - B.7 Bereidheid tonen in hun gedrag om rekening te houden met andere weggebruikers.
IDW ver2 - B.9 De betekenis van verkeersinrichtingselementen in de eigen omgeving, zoals verkeersborden en markeringen, verwoorden en ernaar handelen.
IDW ver2 - B.10 De bevelen van een bevoegd persoon begrijpen en opvolgen.