• Fietsen in een beschermde omgeving:
    • met de fiets aan de hand stappen
    • leren vertrekken met een fiets

Minimumdoelen

1.3.1De kleuters kunnen met aandacht luisteren.

1.3.2 De kleuters kunnen gepast reageren op vragen en instructies.

2.4.5 De kleuters kennen de volgende begrippen [F]:

  • in, tussen, uit, binnen, buiten;
  • (er)voor, (er)achter, (er)onder, (er)boven, (er)op, (er)naast;
  • ver, dichtbij, tegen, tegenover;
  • omhoog, naar boven, omlaag, naar beneden, vooruit, achteruit;
  • naar mij toe, van mij weg, dichterbij komen;
  • recht naar, schuin naar.

2.4.6 De kleuters kunnen zichzelf oriënteren in een ruimte op basis van positie, afstand en richting.

4.1.3 De kleuters kennen de volgende begrippen met betrekking tot relatieve ligging: dichtbij, veraf, voor, achter, opzij, boven, onder, tussen, binnen, buiten, hoog, laag, in, uit, naast, midden.

7.1.1 De kleuters kunnen in bewegingscontexten motorische basisvaardigheden inzetten.

7.1.2 De kleuters kunnen in bewegingscontexten eenvoudige (groot)motorische vaardigheden uitvoeren, waaronder heffen en dragen, klimmen en klauteren, rijden en glijden, sluipen en kruipen, springen en landen, stappen en lopen, werpen, vangen en trappen, zwieren, balanceren en roteren.

7.1.3 De kleuters kunnen in bewegingscontexten de KLUSCE-componenten kracht, lenigheid, uithouding, snelheid, coördinatie en evenwicht inzetten. 

7.1.4 De kleuters kunnen in verschillende bewegingscontexten spel- en bewegingsactiviteiten uitvoeren en met verschillende materialen.

7.1.6 De kleuters kunnen in bewegingscontexten eenvoudige bewegingen afstemmen op tijd (duur, tempo, ritme, volgorde).

7.1.7 De kleuters kunnen in bewegingscontexten eenvoudige bewegingen afstemmen op de ruimte (positie, afstand, richting, bewegingsbaan).

7.1.8 De kleuters kunnen in bewegingscontexten eenvoudige bewegingen afstemmen op zintuiglijke signalen (auditief, visueel, tactiel).

7.2.1 De kleuters kunnen binnen een eenvoudige spelvorm één tot twee spelregels opvolgen.

7.2.2 De kleuters kunnen in hun bewegingsvaardigheid durf tonen.

9.1.2 De kleuters kennen het belang van een veilige voetgangers- of fietsuitrusting: fluorescerende kledij en fietshelm.

9.3.5 De kleuters kunnen hun beurt afwachten.

ZILL-DOELEN

MZzo2

Adequaat reageren op zintuiglijke impulsen.

MZlb2

Exploreren van verschillende lichaamshoudingen - nabootsen van elementaire houdingen zoals zit, handen- of knieënsteun, buiklig aannemen of wijzigen - houdingswijzigingen opmerken en aannemen.

Mzlb4

Evenwicht behouden of herstellen en gecontroleerde aanpassingen maken.

MZlb6

De voorkeurslichaamszijde, -bewegingsrichting en -bewegingsrotatie aanvoelen en deze efficiënt gebruiken.

MZlb7

Bewegingen gelijktijdig, opeenvolgend en afwisselend uitvoeren.

MZrt1

Op basis van een verbale opdracht of visuele plaatsaanduidingen zoals hoepels, blokjes … individueel een plaats innemen - inschatten hoeveel ruimte het eigen lichaam inneemt.

MZrt2

De eigen bewegingen aanpassen aan statische en dynamische objecten door af te remmen, te stoppen, te vertragen, te versnellen en/of door van richting te veranderen, al dan niet met een voorwerp.

MZrt3

Afstanden, bewegingsrichtingen en -banen juist inschatten en de meest efficiënte kiezen.

MZrt4

De eigen bewegingen afstemmen op duur, tempo, tijdsvolgorde, metrum en ritme.

Mzgm1

Balanceren op rijdend en glijdend materiaal.

MZgm7

Zich lopend verplaatsen en daarbij lage, opeenvolgende hindernissen overschrijden.

MZgm8

Gaandeweg kunnen omgaan met steeds complexere bewegingsproblemen en/of samenwerkingscontexten door te spelen met de uitbouwfactoren rotaties.

MZgm12

De natuurlijke vitaliteit en lenigheid behouden - bereidheid tonen om fysieke inspanningen te leveren - fysieke inspanningen een tijdlang volhouden - eenvoudige verplaatsingsvormen op snelheid kunnen uitvoeren - de reactiesnelheid verbeteren.

GO!-DOELEN

3.1.1.2

In concrete situaties voldoende zelfvertrouwen in eigen mogelijkheden tonen.

3.5.9.24

Aangeven dat het veilig is om op de fiets steeds een valhelm te dragen.

3.5.9.50

Aangeven dat ze beter opvallen met een vlaggetje aan de fiets.

3.5.9.58

Met de fiets uit stilstand vertrekken, sturen en afremmen.

3.5.9.59

Een hindernis opmerken en uitwijken in de juiste richting.

6.1.1.1

Verkennen spontaan nieuwe bewegingssituaties.

6.1.1.2

Verkennen speels bewegingsmogelijkheden van eigen lichaam en bewegingsmogelijkheden met materiaal.

6.1.1.5

Verleggen hun behendigheidsgrens.

6.1.1.7

Zijn geconcentreerd bezig met een bewegingsprobleem of –taak.

6.1.2.11

Tonen een positieve houding ten aanzien van fysieke activiteiten.

6.1.2.15

Verplaatsen onder begeleiding bewegingsmaterialen op een veilige manier en bergen ze op.

6.1.2.16

Dragen zorg voor bewegingsmaterialen en gebruiken ze op de juiste manier.

6.2.1.3

Oefenen hun lenigheid via bewegingsopdrachten.

6.2.1.6

Ontwikkelen hun snelheid via bewegingsopdrachten.

6.2.1.7

Bewegen zonder te veel overtollige meebewegingen.

6.2.1.8

Ontwikkelen oog-hand- en oog-voet-coördinatie.

6.2.1.9

Voeren gelijktijdige en opeenvolgende bewegingen gecoördineerd uit.

6.2.1.10

Ontwikkelen evenwicht via bewegingsopdrachten.

6.2.2.4

Passen verworven bewegingsprincipes toe in andere bewegingssituaties.

6.2.3.14

Nemen twee of meer opeenvolgende hindernissen.

6.2.3.17

Vinden snel een afgesproken plaats terug.

6.2.3.18

Bewegen in een aangegeven richting (bijv. voorwaarts, schuin …).

6.2.3.19

Kiezen in eenvoudige bewegingssituaties de meest efficiënte bewegingsrichting.

6.2.3.21

Schatten een afstand in en overbruggen die

6.2.3.23

Stoppen, richten en wijzigen de eigen bewegingsbaan afhankelijk van vaste en bewegende voorwerpen en/of andere leerlingen.

6.2.3.24

Houden tijdens het bewegen rekening met plaatsaanduidingen.

6.2.3.26

Onderbreken de eigen beweging doelgericht en laten die volgen door een andere.

6.2.3.27

Hun beweging aan het tempo van bewegende voorwerpen of personen aanpassen (bijv. even snel als of sneller dan de bal rolt stappen).

6.2.3.28

Passen hun bewegingsritme aan een opgelegd ritme aan.

6.2.5.12

Staan met behoud van evenwicht op de voorkeurs- en niet-voorkeursvoet.

6.2.5.15

Staan of verplaatsen zich met behoud van evenwicht op verschillende manieren in verschillende richtingen met of zonder voorwerpen.

6.2.5.19

Verplaatsen zichzelf of een medeleerling behendig en veilig op rollend en glijdend materiaal, aangepast aan hun leeftijd.

OVSG-DOELEN

IDW ver1 - B.3 In de omgeving plaatsen herkennen die verkeersveilig zijn om te spelen.

IDW ver1 - B.15 Voldoende fietsbehendigheid (reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie) tonen om zich zelfstandig en veilig langs een vertrouwde route te verplaatsen.