• Stuurvaardigheid oefenen met een loopfiets (tussen kegels, latten ...).
  • Het evenwicht leren bewaren op een loopfiets. 
  • Gepast reageren op visuele (rood, groen ...) en auditieve (fietsbel, fluitje ...) prikkels in het verkeer. 

Minimumdoelen

1.3.1 De kleuters kunnen met aandacht luisteren.

1.3.2 De kleuters kunnen gepast reageren op vragen en instructies.

2.3.4 De kleuters kennen de volgende begrippen [F]:

  • (even) lang, kort, hoog, laag, ver, dichtbij, breed, smal, dik, dun, diep, groot, klein, (bijna) vol, (bijna) leeg, veel, weinig;
  • langer, korter, hoger, lager, verder, dichter, breder, smaller, dikker, dunner, dieper, groter, kleiner, leger, voller, meer, minder;
  • langste, kortste, hoogste, laagste, dikste, dunste, diepste, grootste, kleinste, meeste, minste.

2.4.5 De kleuters kennen de volgende begrippen [F]:

  • in, tussen, uit, binnen, buiten;
  • (er)voor, (er)achter, (er)onder, (er)boven, (er)op, (er)naast;
  • ver, dichtbij, tegen, tegenover;
  • omhoog, naar boven, omlaag, naar beneden, vooruit, achteruit;
  • naar mij toe, van mij weg, dichterbij komen;
  • recht naar, schuin naar. 

2.4.6 De kleuters kunnen zichzelf oriënteren in een ruimte op basis van positie, afstand en richting.

2.1.7 De kleuters kennen de volgende begrippen [F]:

  • evenveel, niet-evenveel;
  • meer, minder, meest, minst, tussen, één meer/één minder;
  • eerste, middelste, laatste, vorige, volgende;
  • juist ervoor, juist erna.

4.1.3 De kleuters kennen de volgende begrippen met betrekking tot relatieve ligging: dichtbij, veraf, voor, achter, opzij, boven, onder, tussen, binnen, buiten, hoog, laag, in, uit, naast, midden.

6.1.2 De kleuters kunnen vormgevingsmiddelen van de vijf muzische domeinen verkennen:

  • muziek: de stem, het lied, de handtrom, de triangel, de tamboerijn, de fluit;
  • dans: de dans, de beweging, de kring, de rij.

7.1.1 De kleuters kunnen in bewegingscontexten motorische basisvaardigheden inzetten.

7.1.2 De kleuters kunnen in bewegingscontexten eenvoudige (groot)motorische vaardigheden uitvoeren, waaronder heffen en dragen, klimmen en klauteren, rijden en glijden, sluipen en kruipen, springen en landen, stappen en lopen, werpen, vangen en trappen, zwieren, balanceren en roteren.

7.1.3 De kleuters kunnen in bewegingscontexten de KLUSCE-componenten kracht, lenigheid, uithouding, snelheid, coördinatie en evenwicht inzetten. 

7.1.4 De kleuters kunnen in verschillende bewegingscontexten spel- en bewegingsactiviteiten uitvoeren en met verschillende materialen.

7.1.6 De kleuters kunnen in bewegingscontexten eenvoudige bewegingen afstemmen op tijd (duur, tempo, ritme, volgorde).

7.1.7 De kleuters kunnen in bewegingscontexten eenvoudige bewegingen afstemmen op de ruimte (positie, afstand, richting, bewegingsbaan).

7.1.8 De kleuters kunnen in bewegingscontexten eenvoudige bewegingen afstemmen op zintuiglijke signalen (auditief, visueel, tactiel).

7.2.1 De kleuters kunnen binnen een eenvoudige spelvorm één tot twee spelregels opvolgen.

7.2.2 De kleuters kunnen in hun bewegingsvaardigheid durf tonen.

9.3.5 De kleuters kunnen hun beurt afwachten.

ZILL-DOELEN

IVzv2 

Het werkgeheugen en het geheugen ontwikkelen en inzetten bij het leren - relevante informatie memoriseren.

IVzv3

Een spel, een activiteit of opdracht begrijpen en uitvoeren zoals bedoeld - een spel, een activiteit of opdracht gedurende een korte tijd volhouden.

OWru7

Als vaardige voetganger of fietser de verkeersregels kennen en toepassen en de veiligheid van verkeerssituaties in de omgeving inschatten.

MZzo2

Gericht aandacht geven aan één of een paar zintuiglijke prikkels en er al dan niet op reageren.

MZrt1

Alleen of samen, een plaats innemen tegenover objecten, ruimteaanduidingen of personen en daarbij rekening houden met de ruimtelijke begrenzingen.

MZrt2

De eigen bewegingen aanpassen aan statische en dynamische objecten door af te remmen, te stoppen, te vertragen, te versnellen en/of door van richting te veranderen, al dan niet met een voorwerp.

MZrt3

Afstanden, bewegingsrichtingen en -banen juist inschatten en de meest efficiënte kiezen.

MZrt4

De eigen bewegingen afstemmen op duur, tempo, tijdsvolgorde, metrum en ritme.

MZgm1

Balanceren op rijdend en glijdend materiaal.

MZgm7 

Zich lopend verplaatsen en daarbij loopstijl en -tempo aanpassen aan de afstand.MZlb4

MZgm12

De natuurlijke vitaliteit en lenigheid behouden - bereidheid tonen om fysieke inspanningen te leveren - fysieke inspanningen een tijdlang volhouden - eenvoudige verplaatsingsvormen op snelheid kunnen uitvoeren - de reactiesnelheid verbeteren.

MZlb4 

Evenwicht behouden of herstellen en gecontroleerde aanpassingen maken.

MZlb6

De voorkeurslichaamszijde, -bewegingsrichting en bewegingsrotatie aanvoelen en deze efficiënt gebruiken.

MZlb7

Bewegingen gelijktijdig, opeenvolgend en afwisselend uitvoeren.

MZkm1

Zelfredzaam zijn in het uitvoeren van manipulatieve handelingen in verschillende situaties; deze handelingen nauwkeurig, gedoseerd en ontspannen uitvoeren.

MZkm2

Functionele grepen gedifferentieerd gebruiken voor het hanteren van voorwerpen.

GO!-DOELEN

3.1.2.6

Begrijpbare en uitvoerbare instructies van de leraar uitvoeren.

3.5.9.1 

Met een loopfiets fietsen, sturen en remmen.

3.5.9.9

Onder begeleiding veilig een straat met verkeerslichten oversteken.

3.5.9.56

Met een loopfiets fietsen, sturen en remmen.

6.1.1.1 

Spontaan nieuwe bewegingssituaties verkennen.

6.1.1.2

Speels bewegingsmogelijkheden van eigen lichaam en bewegingsmogelijkheden met materiaal verkennen.

6.1.1.5

Verleggen hun behendigheidsgrens.

6.1.1.6 

Durven eigen bewegingsvormen en behendigheden te tonen.

6.1.1.30

Reflecteren vooraf en/of achteraf op het bewegingsverloop.

6.1.2.1

Overschakelen op een meer ontspannen houding of beweging na een beweging die grote inspanning vraagt.

6.1.2.17

Veiligheidsafspraken naleven.

6.1.2.18

Schatten de gevaren en risico’s van bewegingssituaties in en signaleren die.

6.2.1.6

Via bewegingsopdrachten hun snelheid ontwikkelen.

6.2.1.7

Bewegen zonder te veel overtollige meebewegingen.

6.2.1.8 

Ontwikkelen oog-hand- en oog-voet-coördinatie.

6.2.1.10 

Ontwikkelen evenwicht via bewegingsopdrachten.

6.2.3.14 

Twee of meer opeenvolgende hindernissen nemen.

6.2.3.18

Bewegen in een aangegeven richting (bijv. voorwaarts, schuin …).

6.2.3.19

Kiezen in eenvoudige bewegingssituaties de meest efficiënte bewegingsrichting.

6.2.3.24

Handelen juist op aangeven van ruimtebegrippen (positie, afstand, richting).

6.2.3.30

Reageren snel met een eenvoudig bewegingsantwoord op auditieve, visuele en tactiele signalen.

6.2.4.2

Gebruiken de functionele grepen voor het hanteren van voorwerpen.

6.2.5.19

Verplaatsen zichzelf of een medeleerling behendig en veilig op rollend en glijdend materiaal, aangepast aan hun leeftijd.

6.2.5.80

Brengen gerichte aandacht op voor verschillende sensorische prikkels en laten deze rustig inwerken.

6.2.5.82

Voeren zintuigspelen uit in combinatie met reactiesnelheid.

OVSG-DOELEN

IDW ver1 - B.6 Onder begeleiding elementaire verkeersregels toepassen.

IDW ver1 - B.15 Voldoende fietsbehendigheid (reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie) tonen om zich zelfstandig en veilig langs een vertrouwde route te verplaatsen. 

IDW ver2 - B.1 Beseffen dat het verkeer risico's inhoudt.

IDW ver2 - B.4 Hun gedrag aanpassen aan de verkeerssituatie en erover reflecteren.

IDW ver2 - B.10 De bevelen van een bevoegd persoon begrijpen en opvolgen.