• Stoep, stoeprand, fietspad en rijbaan herkennen als delen van de openbare weg die gebruikt worden door voetgangers en fietsers.
  • Veilig in groep stappen op het voetpad (afstand houden, tempo bewaren, aan de huizenkant blijven, niet spelen).
  • Hand in hand met een begeleider op het voetpad langs de huizenkant stappen.
  • Veilig in groep stappen op het voetpad (afstand houden, tempo bewaren, aan de huizenkant blijven, niet spelen).
  • Zo ver mogelijk uit de buurt van een groot voertuig blijven door aan de huizenkant te stappen.

Minimumdoelen

1.3.1 De kleuters kunnen met aandacht luisteren.

1.3.2 De kleuters kunnen gepast reageren op vragen en instructies.

1.3.5 De kleuters kunnen verstaanbaar spreken met aandacht voor uitspraak van klanken, klankcombinaties en volume.

1.3.6 De kleuters kunnen bij het spreken mededelende, vragende en samengestelde zinnen hanteren.

1.4.2 De kleuters kunnen aangeboden inhoudelijke en functionele school- en instructietaal inzetten binnen de context van de activiteiten en hun vakspecifieke kennis, voorkennis en ervaring.

1.4.3 De kleuters kunnen onder begeleiding hun woordenschat uitbreiden.

2.4.5 De kleuters kennen de volgende begrippen [F]:

  • in, tussen, uit, binnen, buiten;
  • (er)voor, (er)achter, (er)onder, (er)boven, (er)op, (er)naast;
  • ver, dichtbij, tegen, tegenover;
  • omhoog, naar boven, omlaag, naar beneden, vooruit, achteruit;
  • naar mij toe, van mij weg, dichterbij komen;
  • recht naar, schuin naar.

3.6.3 De kleuters weten dat voorwerpen en materialen een functie hebben en ontworpen zijn om een probleem op te lossen.

4.1.3 De kleuters kennen de volgende begrippen met betrekking tot relatieve ligging: dichtbij, veraf, voor, achter, opzij, boven, onder, tussen, binnen, buiten, hoog, laag, in, uit, naast, midden.

4.2.3 De kleuters kennen de volgende begrippen met betrekking tot infrastructuur en hun interactie met landschappen: 

  • het wonen: het huis, het appartement, de tuin; 
  • de transportinfrastructuur: de weg, de straat, de bus, het spoor, de trein; 

7.1.1 De kleuters kunnen in bewegingscontexten motorische basisvaardigheden inzetten.

7.1.2 De kleuters kunnen in bewegingscontexten eenvoudige (groot)motorische vaardigheden uitvoeren, waaronder heffen en dragen, klimmen en klauteren, rijden en glijden, sluipen en kruipen, springen en landen, stappen en lopen, werpen, vangen en trappen, zwieren, balanceren en roteren.

7.1.3 De kleuters kunnen in bewegingscontexten de KLUSCE-componenten kracht, lenigheid, uithouding, snelheid, coördinatie en evenwicht inzetten.

7.1.6 De kleuters kunnen in bewegingscontexten eenvoudige bewegingen afstemmen op tijd (duur, tempo, ritme, volgorde).

7.1.7 De kleuters kunnen in bewegingscontexten eenvoudige bewegingen afstemmen op de ruimte (positie, afstand, richting, bewegingsbaan).

7.1.8 De kleuters kunnen in bewegingscontexten eenvoudige bewegingen afstemmen op zintuiglijke signalen (auditief, visueel, tactiel).

7.2.1 De kleuters kunnen binnen een eenvoudige spelvorm één tot twee spelregels opvolgen.

9.1.1 De kleuters kennen de betekenis van de volgende verkeersregels, afspraken en signalen:

  • niet spelen op of bij de straat;
  • als voetganger op het voetpad of op de berm blijven en langs de huizenkant stappen.

9.1.2 De kleuters kennen het belang van een veilige voetgangers- of fietsuitrusting: fluorescerende kledij en fietshelm.

9.3.5 De kleuters kunnen hun beurt afwachten.

ZILL-DOELEN

IVzv2

Het werkgeheugen en het geheugen ontwikkelen en inzetten bij het leren - relevante informatie memoriseren.

IVzv3

Een spel, een activiteit of opdracht begrijpen en uitvoeren zoals bedoeld - een spel, een activiteit of opdracht gedurende een korte tijd volhouden.

OWru4

Ervaren vaststellen en uitdrukken op welke wijze ruimtes worden afgebakend en waarom mensen dit doen.

OWru7

Als vaardige voetganger of fietser de verkeersregels kennen en toepassen en de veiligheid van verkeerssituaties in de omgeving inschatten.

OWru8

Onder begeleiding een eenvoudige, uitgestippelde reisweg volgen - in interactie de plaats waar men zich bevindt en de richting die men uitgaat aangeven.

MZzo1

Gericht en intens waarnemen met de zintuigen.

MZrt1

Alleen of samen, een plaats innemen tegenover objecten, ruimteaanduidingen of personen en daarbij rekening houden met de ruimtelijke begrenzingen.

MZrt2

De eigen bewegingen aanpassen aan statische en dynamische objecten door af te remmen, te stoppen, te vertragen, te versnellen en/of door van richting te veranderen, al dan niet met een voorwerp.

MZrt3

De meest efficiënte bewegingsbaan kiezen in diverse contexten zoals in een bepaalde opstelling van toestellen, in een spel …

MZlb1

Het eigen lichaam aanvoelen en rekening houden met zijn lichaamsgrenzen en -verhoudingen.

MZlb7

De voornaamste basisbewegingen uitvoeren zonder te veel bijbewegingen.

SErv3

Samenwerken met anderen en zo bijdragen aan het realiseren van een gemeenschappelijk doel.

GO!-DOELEN

3.1.2.2

Samenwerken met anderen in de groep, zonder onderscheid van sociale achtergrond, ge­slacht of etnische origine.

3.1.2.6

Begrijpbare en uitvoerbare instructies van de leraar uitvoeren.

3.1.2.7

In concrete situaties met de hulp van een volwassene afspraken maken.vvvv

3.2.7.12

Signaleren wanneer er gevaar dreigt of iemand in gevaar is. (Bijv. als iemand bloedt, bewusteloos is, met lucifers wordt gespeeld …).

3.5.6.1

Afbeeldingen en/of miniatuurweergaven van vertrouwde plaatsen en voorwerpen herkennen.

3.5.8.2 

Opvallende verschillen in landschappen en omgevingen, door mensen ingericht, ver­woorden (bijv. veel huizen versus weinig huizen).

3.5.9.4

Aangeven dat zij op de stoep moeten stappen.

3.5.9.5

Onder begeleiding op de stoep stappen zonder zichzelf of anderen in gevaar te brengen.

3.5.9.23

Aangeven dat het veiliger is om aan de stoepkant uit de wagen te stappen.

3.5.9.26

Aangeven dat ze op het fietspad moeten fietsen.

3.5.9.27

Aangeven dat ze tot de leeftijd van 10 jaar met een kinderfiets op de stoep mogen fietsen.

3.5.9.46

In de eigen omgeving plaatsen herkennen waar ze veilig kunnen spelen en waar niet.

3.5.9.47

In de eigen omgeving gevaarlijke verkeerssituaties herkennen en veilige oplossingen aangeven voor het probleem.

3.5.9.55

Rekening houden met de dode hoek van wagens of vrachtwagens.

6.1.1.7

Zijn geconcentreerd bezig met een bewegingsprobleem of -taak.

6.1.1.17

Uiten zich op een sociaal aanvaarde wijze bij het samen bewegen.

6.1.1.30 

Reflecteren vooraf en/of achteraf op het bewegingsverloop.

6.1.2.17

Leven veiligheidsafspraken na.

6.2.3.28

Passen hun bewegingsritme aan een opgelegd ritme aan.

6.2.3.30

Reageren snel met een eenvoudig bewegingsantwoord op auditieve, visuele en tactiele signalen.

6.2.5.15

Staan of verplaatsen zich met behoud van evenwicht op verschillende manieren in verschillende richtingen met of zonder voorwerpen.

OVSG-DOELEN

IDW ver1/ver2 - A.86 Veilig verkeersgedrag vertonen als deelnemer aan het verkeer.

IDW ver1 - B.1 Onder begeleiding veilig op de stoep stappen.

IDW ver1 - B.3 In de omgeving plaatsen herkennen die verkeersveilig zijn om te spelen.

IDW ver1 - B.4 Bij het stappen op de stoep zo ver mogelijk van de straat wegblijven.

IDW ver1 - B.5 Tijdens een uitstap bij de groep aansluiten.

IDW ver1 - B.6 Onder begeleiding elementaire verkeersregels toepassen.

IDW ver1 - B.7 Veilig om een hindernis op de stoep heenstappen.

IDW ver1 - B.8 Bij afwezigheid van een stoep op de berm of op het fietspad stappen.

IDW ver2 - B.1 Beseffen dat het verkeer risico's inhoudt.

IDW ver2 - B.4 Hun gedrag aanpassen aan de verkeerssituatie en erover reflecteren.

IDW ver2 - B.9 De betekenis van verkeersinrichtingselementen in de eigen omgeving, zoals verkeersborden en markeringen, verwoorden en ernaar handelen.

IDW ver2 - B.10 De bevelen van een bevoegd persoon begrijpen en opvolgen.