Doelen
GO!
WO - Ruimte
De kleuters
3.5.9. 56 kunnen met een loopfiets fietsen, sturen en remmen.
LO – Zelfconcept en sociaal functioneren
De kleuters
6.1.1. 5 verleggen hun behendigheidsgrens.
LO – Psychomotoriek
De kleuters
6.2.3. 14 nemen twee of meer opeenvolgende hindernissen.
6.2.3. 18 bewegen in een aangegeven richting.
6.2.3. 25 voeren verschillende bewegingen zinder onderbreking tegelijk of opeenvolgend uit.
6.2.3. 26 onderbreken de eigen beweging doelgericht en laten die volgen door een andere.
LO – Groot-motorische vaardigheden
De kleuters
6.2.5. 19 verplaatsen zichzelf of een medeleerling behendig en veilig op rollend en glijdend materiaal, aangepast aan hun leeftijd.
OVSG
WO – Verkeer
De kleuters
1 kunnen zich bewegen binnen een afgebakende ruimte zoals de opdracht voorschrijft.
2 herkennen in de eigen omgeving de plaatsen waar ze veilig kunnen spelen en waar niet.
3 beseffen dat het verkeer risico’s inhoudt.
12 houden er rekening mee dat ze als gebruiker van rollend materiaal meer ruimte nodig hebben dan als voetganger.
LO – ontwikkelingslijn 3
De kleuters
18 kunnen bij het voortbewegen andere bewegende personen of bewegende voorwerpen ontwijken of ermee rekening houden.
LO – ontwikkelingslijn 6
De kleuters
3 kunnen een beweging doelgericht onderbreken om een hindernis te nemen of om een andere beweging te kunnen uitvoeren.
4 kunnen twee of meer opeenvolgende hindernissen nemen.
ZILL
Ontwikkeling van oriëntatie op de wereld – Oriëntatie op de ruimte
7 Als vaardige voetganger of fietser de verkeersregels kennen en toepassen en de veiligheid van verkeerssituaties in de omgeving inschatten.
- Bij eigen verplaatsingen anticiperen op mogelijk gevaar en hindernissen - rekening houden met andere weggebruikers en er op inspelen
Motorische en zintuiglijke ontwikkeling - Omgaan met bewegingsruimte en -tijd
2 De eigen bewegingen aanpassen aan statische en dynamische objecten door af te remmen, te stoppen, te vertragen, te versnellen en/of door van richting te veranderen, al dan niet met een voorwerp.
- De eigen bewegingen en bewegingsrichtingen vlot aanpassen aan de situatie, aan het tempo van een partner of object - kunnen versnellen en vertragen.
Motorische en zintuiglijke ontwikkeling – Grootmotorische bewegingen
1 Balanceren op rijdend en glijdend materiaal.
- Gaandeweg kunnen omgaan met steeds complexere bewegingsproblemen en/of samenwerkingscontexten door te spelen met de uitbouwfactoren stabiel vlak, uitbouwfactoren onstabiel vlak en uitbouwfactoren rijdend en glijdend materiaal.