Doelen
GO!
WO - Ruimte
De leerlingen
3.5.9. 1 kunnen de betekenis van verkeersborden voor de fietsers verwoorden.
3.5.9. 2 kunnen de betekenis van voorrangsborden verwoorden.
3.5.9. 3 kunnen de betekenis van de aanwijzingsborden verwoorden die voor hen van toepassing zijn.
3.5.9.30 kunnen aangeven dat het veiliger is om over te steken met de fiets aan de hand.
3.5.9.35 kunnen aangeven dat ze voorzichtig moeten zijn aan uitritten en bij kruispunten.
3.5.9.36 kunnen op de fiets hun intenties duidelijk maken (bijv. arm uitsteken en oogcontact zoeken).
3.5.9.38 kunnen op het verkeersparcours veilig links en rechts afslaan met voorsorteren.
3.5.9.40 kunnen aangeven dat voorrang geen synoniem is van veiligheid.
3.5.9.41 op het verkeersparcours veilig links en rechts afslaan op een kruispunt met of zonder voorrangsborden.
3.5.9.54 kunnen aangeven dat het veilig is om kort oogcontact te maken met de andere weggebruikers.
3.5.9.55 kunnen rekening houden met de dode hoek van wagens of vrachtwagens.
3.5.9.58 kunnen met de fiets uit stilstand vertrekken, sturen en afremmen.
3.5.9.60 kunnen fietsen met voldoende reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie.
6.1.1.30 kunnen reflecteren vooraf en/of achteraf op het bewegingsverloop.
6.1.1.31 kunnen reflecteren op de moeilijkheidsgraad van een bewegingsactiviteit.
6.1.2.17 leven veiligheidsafspraken na.
6.2.2.18 schatten de gevaren en risico’s van bewegingssituaties in en signaleren die.
6.2.3.27 passen hun beweging aan het tempo van bewegende voorwerpen of personen aan (bijv. even snel als of sneller dan de bal rolt stappen).
6.2.5.19 verplaatsen zichzelf of een medeleerling behendig en veilig op rollend en glijdend materiaal, aangepast aan hun leeftijd.
OVSG
Wereldoriëntatie – Verkeer
De leerlingen
3 beseffen dat het verkeer risico’s inhoudt. Dit tonen ze door:
- 3.3 niet bruusk te reageren;
- 3.6 te stoppen aan de stoeprand alvorens over te steken;
- 3.9 rond te kijken en te luisteren om een verkeerssituatie op te nemen.
5 kunnen de principes van preventief voetgangersgedrag en de betreffende verkeersregels in concrete verkeerssituaties toepassen. Dit tonen ze door:
- 5.9 Hun gedrag aan te passen aan verkeerstekens voor voetgangers.
10 kennen de verkeersregels als fietsers. Dit betekent dat ze:
- 10.3 begrippen zoals fietsstrook, rijstrook, voorsorteren … in de juiste betekenis gebruiken;
- 10.4 de verkeerstekens voor fietsers begrijpen;
- 10.7 weten hoe ze een kruispunt met de fiets moeten oversteken.
11 De leerlingen kunnen, rekening houdend met de verkeersregels voor fietsers, zich als fietser zelfstandig en veilig verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route. Dit betekent dat ze:
- 11.3 hun rijgedrag kunnen aanpassen aan de verkeerstekens;
- 11.6 een kruispunt kunnen oversteken.
Wereldoriëntatie – Maatschappij
3.1 regels en afspraken. De leerlingen
5 kunnen met concrete voorbeelden illustreren dat mensen die samenleven zich organiseren via regels waaraan iedereen zich moet houden.
Wereldoriëntatie – Mens
1.3 Inzicht verwerven in sociale (probleem) situaties. De leerlingen
6 kennen verschillende bedoelingen en functies van verbale en non- verbale uitdrukkingsmiddelen;
8 kunnen zich voorstellen wat zij (soms ongewild) bij de ander teweegbrengen;
9 weten dat ze rekening moeten houden met de gevolgen van het eigen gedrag, zowel voor zichzelf als voor de andere(n).
Leerplan LO
ET 1.2 De leerlingen kunnen veiligheidsafspraken naleven.
ET 1.3 De leerlingen kennen de gevaren en risico’s van bewegingssituaties en kunnen deze inschatten en signaleren.
ET 1.32 De leerlingen zijn bereid zichzelf vragen te stellen over hun aanpak voor tijdens en na het oplossen van een bewegingsprobleem en willen op basis hiervan een aanpak (bij)sturen.
ET 1.33 De leerlingen kunnen onder verschillende sensorische prikkels die gelijktijdig worden waargenomen de relevante prikkel selecteren.
ET 2.2 De leerlingen ontwikkelen uithouding, kracht, lenigheid, snelheid en spierspanning om de motorische competenties te bereiken.
ET 2.5 De leerlingen kennen mogelijke vormen van rollend en/of glijdend materiaal en weten er veilig mee om te gaan.
ZILL
MZgm1
Balanceren op rijdend of glijdend materiaal.
MZgm9
Voldoende basisvaardigheden beheersen om een bewegingsspel te spelen en daarbij eenvoudige spelideeën kunnen toepassen en slim spelen.
MZgm12
Voldoende kracht, lenigheid, uithouding en snelheid ontwikkelen.
MZrt2
De eigen bewegingen aanpassen aan statische en dynamische objecten door af te remmen, te stoppen, te vertragen, te versnellen en/of door van richting te veranderen, al dan niet met een voorwerp.
MZrt3
Strategisch positie kiezen in functie van de afstand tot lijnen, objecten, personen of in functie van de eigen mogelijkheden.
MZlb3
Bewegingsenergie en spierspanning doseren en tot rust komen.
OWru7
Over voldoende reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en coördinatiegevoel beschikken om zich als weggebruiker in het verkeer te begeven.
OWru7
Als vaardige voetganger of fietser de verkeersregels kennen en toepassen en de veiligheid van verkeerssituaties in de omgeving inschatten.
IVoc4
Alleen en met anderen kritisch reflecteren op ervaringen en bevindingen en daaruit leren.